aelv-1.jpg

In de lounge

Daar zit ik dan. Eindelijk rust! Prinsheerlijk zak ik weg in een luxe fauteuil, in een zaal waar ik de enige bezoeker ben. Ik kijk om me heen met een air, of ik dit gewend ben. Nog nooit ben ik in een exclusieve luchthavenlounge geweest. Moet ik hiervoor betalen? Weet ik ‘t...! Vier gedienstige serveersters hollen op mijn wenken. “Koffie, en flink sterk!” “Wilt u er een gebakje bij, meneer?”

Dat is het gevolg van mijn zilveren status als frequent flyer bij Gulf Air, een maatschappij uit Bahrain. Wat ik daarvoor gedaan heb? Niets, helemaal niets. Alleen maar eindeloos zitten in krappe vliegtuigstoeltjes, en uren wachten op saaie luchthavens. Ik wist zelfs niet dat zo’n zilverkleurig ding allerlei voordelen oplevert. Ik zocht gewoon de goedkoopste verbindingen uit, dat is alles. Maar ik mag nu tweemaal zoveel bagage meenemen. En ik zit zowaar in de lounge. Alles is gratis. Ik eet liklafjes en neem een longdrink. Nog voordat het glas leeg is hoor ik: “Wilt u nog iets, meneer?” Wat een verschil met de stukke, plastic stoeltjes in de vertrekhal van de luchthaven van Kathmandu, met de smerige, plakkerige tafeltjes. Zelfs je schoenen plakken er vast aan de grond.

Wat een dag ligt er achter me! Vanochtend ben ik een kwartier op bezoek geweest bij de president van Nepal, dr. Yadav, in zijn residentie. “Kom nog eens terug,” vroeg hij. Daarna een gesprek met twee parlementsleden. We hebben openhartig gesproken over de stagnerende democratisering, de struikelblokken vanwege de maoïstische meerderheid, die steeds terugvalt op haar jungle-methoden (dreiging, geweld en afpersing), daartoe geforceerd door haar extreme vleugel. Het gaat niet goed in Nepal... De steeds uitvallende electriciteit verwijst naar iets wat verder gaat en dieper zit... Nepal is ziek.

Weldoener, zo heet ik in deze kringen. Ik heb toch scholen laten bouwen en medische centra? Nou ja, ik...? “Ik weet ook nog wel een mooi project voor je,” zei de president. Voor minder dan een miljoen kon ik er vast wel voor zorgen, dat.... Waar zien ze me voor aan? Even later vechten de twee vrouwelijk parlementsleden om mijn aandacht. Ze vertegenwoordigen beiden een kiesdistrict. Daar zijn ook projecten nodig. Dat levert stemmen op. Als ik nu eens met de ene naar het Sunsari district zou willen gaan? “Nee, naar Terhatum, daar is hulp nog veel harder nodig...” stelt de ander. Ze moeten aan hun toekomst denken. Ze willen bij hun kiezers verschijnen met een weldoener, met de pers erbij. Dan doen ze luidruchtige beloften om de mensen te paaien. Dat is toch een mooi werk voor een weldoener?

“Wat wil je dan precies, boini?” vraag ik. Boini betekent ‘dochter’. Dat kan ik zeggen, op mijn leeftijd, dat valt hier wel goed. Ik ben immers professor. Heel nadrukkelijk wordt dat gezegd. Tot mijn eigen verbazing schijn ik les te geven aan enkele wereldberoemde universiteiten. Mijn protest wordt weggewimpeld. “Colleges, hoor, niet zulke grote...” Wat weet ik daar nou van! Wat gezegd is, is gezegd. Zij weten precies wat er in het plaatje past.

Scholen, bruggen, wegen, landbouwprojecten, ziekenhuizen, werkverschaffing, emancipatie, irrigatie, dekens, energiezuinige ovens... Tot mijn verbazing ben ik overal een expert in. Ik heb opeens de beschikking over oneindige bronnen. “God, wees me genadig,” bid ik. Dit gaat te ver! Maar ik protesteer niet meer. Ik word steeds meer in de weldoenersrol geschoven. Ik ben zelfs zeer vooraanstaand, want ik ben toch bij de president geweest? Ik word ingespannen voor het karretje van Maya, en dan weer Susata, enig kind van de langstzittende oud minister-president van Nepal, toen het nog een koninkrijk was. Ik moet denken aan de bijbeltekst uit de evangelieën: “Gij zult voor koningen en machthebbers geleid worden...”

Met: “Ik ben Christen,” gooi ik het over een andere boeg. Dat zou wel eens een barrière kunnen opwerpen, denk ik. Maar dat vinden de dames geen bezwaar. “Dat willen we juist. Hindoes zijn toch niet te vertrouwen !” Ik speel mijn verkeerde rol, van een wereldberoemd weldoener uit Holland. Maar mijn naam is Haas, niet Sinterklaas...

In de praktijk heb ik gemerkt dat contacten met hooggeplaatsten deuren openen. De goeroe van de Kiratibeweging, lokale bestuurders, een minister-president uit de tijd dat Nepal nog een koninkrijk was (t/m maart 2008). Zulke dingen wegen hier veel zwaarder dan in Nederland. God heeft ook met deze ontmoeting een bedoeling, al weet ik niet hoe of wat. Ik hoef niet alles te begrijpen. Ik baad als het ware in onbegrip, terwijl ik onderuit hang in een gemakkelijke stoel in de executive lounge op de luchthaven. Ik zit hier verkeerd, maar voel me er wel bij, en laat mijn gedachten de vrije loop.

Drie dagen geleden sliep ik nog in een kamertje met een heuse vlooienplaag, zo op de planken. Nou ja, slapen? We lagen opeen gedrongen tegen elkaar, vijf man sterk, kriebelend en krabbelend. We wendden een diepe slaap voor, om niemand te ontmoedigen... Het kriebelde op mijn buik en rug. De hele nacht.
In datzelfde huis kwamen ‘s ochtends 2 mensen tot geloof. Wat is belangrijker? Een paar vlooien of dit?

Wat stonden de deuren wagenwijd open in Okhara, één van de drie plaatsen in Nepal die zo heet; deze ligt in het Terhatum district. De meeste mensen daar wisten zelfs niet dat er zoiets als Christendom bestond. Er was een ‘toevallig’ passerende journaliste bij. Die beschreef in haar krant het geloof in Jezus als “de leukste religie op aarde.”  Ze had aandachtig geluisterd naar een heel simpele preek (want de vertaler sprak nauwelijks Engels). Ze keek naar de sierlijke, symbolische Nepalese dansen, van twee meisjes. Ze zag ons beweeglijke groepje enthousiastelingen. Het was ook leuk, en tegelijk diep serieus. Enkele mensen pinkten een traantje weg. Met grote aandacht werd elk lied en elk woord gevolgd, opgedronken bijna.

Ik  voel me soms een pias, dansend, klappend, springend en met een enorm assortiment aan mimiek en gebaren. De mensen verdringen zich om me heen, om niets te missen. Hoe kan ik anders communiceren? Nepalees spreek ik nauwelijks. Als een ceremoniemeester vuur ik de zangers aan en de gitarist. Ik schiet een filmpje, maak een paar foto’s, en laat dat aan de nieuwsgierige omstanders zien. “Mijn foto is nu al klaar!” zeggen ze, als ze zichzelf op het schermpje van de camera zien. Ze kunnen het niet begrijpen dat er zoveel foto’s in zo’n klein apparaat gaan. “Hebt u ook een normale camera, een echte?” vragen ze me. Maar het ijs is gebroken, en al snel luistert ieder weer naar de muziek en liederen.

Ik weet dat ik er als een landloper uitzie. Een vodderige, vieze broek, met de pijpen in  mijn sokken (tegen ongedierte). Een geelgroen shirt, dat helemaal niet past bij mijn legergroene trui. We stinken, zoals iedereen hier, een combinatie van tenenkaas, transpiratie en de smook van de houtvuurtjes uit de keukens waar we eten, en waar we onze bezwete kleren drogen. Elke dag loop ik in de bergen te hijgen als een renpaard, en te zweten als een rund. Gelukkig let men hier nauwelijks op het uiterlijk. Je kunt op de ruige bergtochten geen mooie kleren aantrekken. Je valt, haakt, glijdt uit, en na een dag is alles stuk en smerig. Maar het Evangelie verbreidt zich met kracht!

De medewerkers van de Himalayan Evangelical Fellowship hebben het werk goed in hun vingers. De afgelopen jaren is hun werk dynamischer geworden. Ze nemen veel initiatieven, soms teveel om bij te houden. Christus moet bekend gemaakt worden in de bergen, daarvan zijn ze doordrongen.

“Wat wenst u?” vraagt een grondstewardess. Ik neem een gebakje en een glas vruchtensap. Het leven lacht me toe. Straks mag ik in de businessklasse zitten, vanwege die zilveren kaart. Maar ik denk alweer aan iets anders. De volgende keer zal ik Bijbels meenemen voor die parlementariërs. Dat is de grootste weldaad die een weldoener kan verrichten, lijkt me. “Weldoener...” Ik moet even lachen. Een zondaar die genade heeft verkregen, dat ben ik. Een hogere titel lijkt me niet nodig. Dat is het hoogste en beste wat er voor een mens bestaat. Dat wens ik elke Nepalees uit de grond van mijn hart toe.

Bram Krol

Gorinchem, 15-02-‘09