Columns van Bram Krol

Hebreeën in Somalië

                        Niemand praat met ons...

Ze wonen in kleine hutjes, gemaakt van buigzame takken en plastic, in kleine groepjes bij elkaar. Niemand wil naast hen wonen. Ze worden veracht en vernederd. Je vindt hen overal in Somalië, maar vooral in het noorden, in het sinds 1991 onafhankelijke Somaliland, een land dat bijna nergens ter wereld wordt erkend. Toch kent het - anders dan het zuiden - vrede en orde. Moet het daarvoor gestraft worden? Kleine groepjes Yibirs werken er als putjesschepper, smid of schoenmaker. Dat zijn onreine beroepen voor Somaliërs. Geiten of kamelen mogen ze niet houden en grond mogen ze niet bezitten. Ze zijn verschoppelingen en moeten dat voelen. Ze zijn van Hebreeuwse afkomst. En al zijn ze dan al sinds honderden jaren moslim, ze mógen niet voor vol meetellen. Fanatieke groepen als Al shabaab zouden het liefst elke Yibir doden, om het land te reinigen van verkeerde invloeden. De enige Yibir in het parlement van Mogadishu stond dan ook per direct op hun dodenlijst. Hij woont noodgedwongen in Kenya. Somalië is té gevaarlijk.

Er is maar weinig bekend van de Yibirs. Ook in hun eigen land blijven ze onbekenden. Ze moeten zich zo onzichtbaar mogelijk opstellen. Hun eigen cultuur mogen ze niet publiekelijk tonen. Hun taal (naar eigen zeggen een Hebreeuws dialect) is bijna uitgestorven, want deze mag niet in het openbaar gebruikt worden. Wie zijn die geheimzinnige mensen, die in kleine groepjes verspreid over het hele gebied wonen waar Somalisch wordt gesproken (Oost-Ethiopië, Noord-Kenya, Djibouti, Somalië en Somaliland)? Volgens eigen zeggen stammen ze af van het ooit grote koninkrijk Sheba of ook: Saba. (Bijbelgeleerden zoeken het eerste in Jemen, het tweede in zwart-Afrika. Er waren vroeger diverse koninkrijken die hun gebied uitstrekten aan beide zijden van de Rode Zee.) De profeet Jesaja spreekt over de ‘rijzige’ Sabeeërs. Voor het jaar 1200 waren er drie grote Joodse koninkrijken ten zuiden van Egypte. De laatste werd pas in de veertiende of vijftiende eeuw overwonnen door islamitische legers. Tot die tijd was vooral Somaliland erg Joods, waarvan nog steeds veel zaken getuigen, zoals de namen. De stam die dat gebied bewoont heet Isaq (Izaäk). En wanneer men God wil prijzen, zegt men: “Halleloy” (halleluja), wat uit het Hebreeuws stamt. Maar dat verre verleden moet worden weggedrukt... Andere heren, andere wetten.

De mensen in Somaliland zijn arm. En de verdrukte minderheden, met de Yibirs aan kop, zijn nog oneindig veel armer. In sommige steden zie je Yibir kinderen van vier of vijf, die op straat slapen, en zich met bedelen in leven moeten houden. Hartverscheurend! En als ze naar school willen? Dat gaat echt niet. Want de scholen zijn alleen bestemd voor ‘normale’ mensen. Zou de school hen niet weigeren, dan wel de maatschappij. De meeste Yibirs zijn dan ook totaal onontwikkeld. De afgelopen zomer had ik een kans om de stamleider van de Yibirs te ontmoeten, sultan Osman  Ali. Ik was de eerste buitenlander met wie hij sprak. Hij vertelde me al die dingen.

Ik werd met open armen door de Yibirs ontvangen. Dat kwam omdat het contact werd gelegd door de hulpverleningsinstelling Doses of Hope. Ooit had ik hen geholpen om van de grond te komen. Dat was niet tevergeefs. Blindenwerk (het enige in het groot-Somalische gebied), microcredit, vakopleidingen voor kanslozen, aidspreventie... Het was een feest te zien wat er uit dat mosterdzaadje is gegroeid. Ook met de Yibirs hadden ze al enige tijd contact, vanwege een bouwprogramma van een Noorse organisatie die huizen bouwt voor de armsten. Er bestond dus al een vertrouwensband. En daar kon ik gebruik van maken.

Een leidster van de vrouwen riep me toe: “Geef ons de waarheid. We willen een Bijbel. We willen onze wortels terugvinden.” Wat een prachtige vraag. Toch is die gevaarlijk in een land vol fundamentalisten... Maar ook een Yibir wil meetellen in de wereld, waar hun eigenheid, hun geloof en hun recht op leven werden afgepikt.

“Wat zou ik voor jullie kunnen doen?” Ik zou alles wel willen, maar wat kan ik? Als uit één mond kreeg ik antwoord. “School!” Daar ligt natuurlijk  het grote probleem. Ze tellen niet mee, want ze weten niets. En ze kunnen niets weten, want ze mogen niet naar school. En ouders die zelf nooit geleerd hebben, kunnen hun kinderen niets bijbrengen... Het is een uitzichtloze situatie. Een schooltje lijkt een onmogelijke luxe. Maar onderwijs is hét middel om uit de ellende te ontsnappen. Maar waar haal je een school vandaan? Wat in ons land zo vanzelfsprekend is als wat, lijkt in Hargeisa (de hoofdstad van Somaliland) de hemel op aarde.

“Hoe ze het weten is een raadsel. Het lijkt wel magie...” zei een Somalilander. Zodra er ergens een baby wordt geboren, komen de Yibirs langs en krijgen een fooi. Hoezeer ze ook verdrukt worden, deze oude gewoonte blijft in leven. Men wil ze helemaal niet aan de deur. Bijna iedereen behoort tot armen in Somaliland. Maar de Yibirs wéten het, en dezelfde dag kloppen ze aan. Iedereen geeft een fooi, bang als de mensen zijn voor de ‘vloek van de Yibirs’. Is dat een verwijzing naar de dood van de eerstgeborenen uit Egypte? Met hoeveel minachting de fooi ook gegeven wordt, zo weten enkelen van de allerarmsten dan toch nog te overleven.

Het is een bekend middel in de hele islamwereld, om minderheden hun rechten te ontnemen. Trouwens, hebben we in Europa niet hetzelfde gedaan met de Joden? Geen recht op grondbezit, op politieke vertegenwoordiging en nog veel meer. Aan dat fenomeen lijden de Yibirs. Wat ze hebben misdaan? Niets. Ze proberen angstvallig als goede burgers te leven en als trouwe islamieten. Hier en daar hebben ze een eigen, kleine moskee (want in de andere moskeeën zijn ze niet welkom.) Maar niets heft hun vloek op. Ze worden vermaledijd, en met de herleving van de toch al orthodoxe islam onder Somaliërs neemt dat alleen nog maar toe. Als er iemand voor de toekomst moet vrezen, dan toch zeker de Yibirs.

Zelfs de droogte die vooral het zuiden teistert, wordt door hen dubbel ervaren. Wanneer ze terecht komen in de vluchtelingenkampen, doen de mensen er alles aan om te voorkomen dat zij water en voedsel krijgen. Het zijn toch maar Yibirs – hun enige recht is om te sterven. Ze sterven daar dan ook bij bosjes. Niemand vind dat vreemd of onrechtvaardig. Zo wordt het land toch gezuiverd van verkeerde invloeden? Het racisme en antisemitisme zit ingebakken in de Somalische maatschappij.

Is er enige hoop voor de Yibirs? “Jij bent de eerste vreemde die met ons praat,” zei de sultan. “Ik krijg voor het eerst in jaren weer een beetje hoop,” zei de leidster van de Yibir-vrouwen. 30.000 mensen (of zijn het er meer?) hangen over het randje van de Somalische afgrond. Ik kan die mensen toch niet teleurstellen? Ik heb de hoop in hun ogen gezien.

Bram Krol
Bron: Uitdaging Jan. 2012 

In samenwerking met Doses of Hope (gevestigd in Hargeisa) hoop ik werk aan te vangen voor de Yibirs. Maar alleen kan ik dat niet.  Voor actuele informatie, zie mijn website: www.bramkrol.com onder ‘projecten’.