O God wat een gevloek...
Het hoort voor velen tot de goede toon om honderd keer per dag “O God...” te zeggen, op luide toon en op zijn Amerikaans uitgesproken. Valt er een druppeltje koffie op de grond, doet een kindje iets leuks, gebeurt er een ongelukje of ontmoet je plotseling iemand op straat, dan moet er - voordat de conversatie wordt voortgezet - even twee woorden buitenlands gesproken worden. Doen mensen dat om met hun talenkennis te pronken? Of waait de Geest op ongekende wijze door ons land? Of is het slechts ter vervanging van het oerstomme “Weet je wel?”
“O, God!” Dat lijkt onschuldig. Er klinkt geen onvertogen woord. Het klinkt zelfs wat wereldwijs. Zo iemand gaat ten minste met zijn tijd mee. Maar wat zegt hij eigenlijk? Het lijkt wat op de belijdenis van Tomas: “Mijn Heer en mijn God.” Zonder moeite kun je er een halve bijbeltekst in zien, waarmee een onnadenkend stopwoord tot vroom niveau wordt verheven.
Wat houdt dit veelvuldige noemen van God eigenlijk in? Probeert de spreker zijn gehoor ervan te overtuigen dat hij een bijzondere band met de Allerhoogste heeft? Probeert hij atheïsten van hun dwaalweg terug te roepen? Smeekt hij God om zij bijzondere hulp? Is hij een bidder, die het zelfs tijdens zijn conversatie het niet kan laten in gebedsvorm te spreken? Is hij een evangelist, die je het zwijgen niet kunt opleggen?
De waarheid is wrang en teleurstellend. “O God...” is een vermaledijde vloek. Het is een onnadenkend, dom en zinloos gebruik van de naam, die een gelovige slechts met gepaste eerbied durft uit te spreken. Het is een overtreding van het tweede gebod: “Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken.” IJdel, dat is het, zinloos gepraat, gekwek met gebruik van de naam van God als een soort garnituur. Trachten sommigen misschien in het Guinness Book of Records te komen als supervloekers?
Gezwets wordt niet interessanter door toevoeging van de naam van God, als de suiker in de koffie. Verbazing wordt zo niet geloofwaardiger, schrik niet beter benadrukt, pret niet leuker. De halve analfabeet hoeft niet te denken dat hij opeens voor wijs doorgaat. En hoezeer we ook ons best doen om de ‘d’ met gekrulde tong uit te spreken, we spreken daarom nog geen Engels. Het enige wat we doen is: God naar beneden halen, een stopwoordje van Hem maken, niet anders dan dat. Een gelovige zal zich wel honderdmaal bedenken, voordat hij “O God” toevoegt aan zijn dagelijkse gebabbel. Het zijn niet de gelovigen die zo gemakkelijk over God praten.
“O God, vergeef het hen, want ze weten niet wat ze doen...”
Bram KrolBron: Gezamenlijk Kerkblad 10 Sept. 2011