Het is tijd voor bekering van de zending
Hoe meer zegen, hoe groter de problemen! Zendingsorganisaties zijn het meest gebaat bij overzichtelijk, geformaliseerd en niet al te goed lopend werk, hoe vreemd dat ook moge klinken. Dat valt namelijk het best te hanteren en vooral te budgetteren. Zodra er ergens ter wereld zegen wordt geconstateerd, is de zending in paniek.
Dat besef ontwaakte bij me door twee ingrijpende (en zelfs dramatische) ervaringen. In Nepal wilde enkele jaren geleden de stam van de Chowdhari's (60.000 mensen) in haar totaliteit Christen worden. Herhaaldelijk zei de stamoverste: 'Wat een mooi geloof hebben jullie toch!' Hij was ondersteboven van de boodschap dat God van alle mensen evenveel houdt. Met dat geloof zou er een einde komen aan de discriminatie van zijn stam. Hij zag het vooral als een grote stap naar lotsverbetering (scholen, een ziekenhuis...). Maar is dat fout, als je sinds mensenheugenis als verschoppeling wordt behandeld?
Met het goede nieuws van die rijke oogst schreef ik brieven aan twaalf zendingsorganisaties in vijf verschillende landen. 60.000 potentiële nieuwe gelovigen! Je hoeft geen strateeg te zijn om daarvan het belang in te zien. In die tijd was het niet moeilijk een visum voor zending in Nepal te krijgen. Maar niemand was geïnteresseerd. Budgetten waren ontoereikend, de werkers werden elders al ingezet of er waren onvoldoende nieuwe zendelingen. Ik begreep dat flexibiliteit en zending tegenpolen zijn.
Daarna maakte ik de bekering van duizenden in de Democratische Republiek Congo mee, met als topper een massabeweging van minstens 125.000 nieuw bekeerde pygmeeën. Geen zendingsgenootschap wenste zich in het oerwoud te storten. Het verbaasde me niet meer. Ik was al blij met enkele bijdragen. Voorlopig blijven de pygmeeën verstoken van onderwijs, bijbels en medische zorg. Maar ze gaan door met de verbreiding van het evangelie! Dat is gratis, gelukkig.
Afhankelijk
Deze twee voorbeelden zijn extreem en recent. Zendingsorganisaties zitten niet om zegen te springen. Hoe meer vrucht, hoe meer geld er nodig is voor allerlei projecten. Maar er is al zo weinig... Hoe armer de bevolking, hoe afhankelijker ze zal blijven, zonder enig uitzicht op economische zelfstandigheid.
Het zou beter zijn als ze haar ontwikkeling zelf kon betalen. Blijvende afhankelijkheid is niet aantrekkelijk. Buitenlanders zullen zich in lokale aangelegenheden mengen, wat bijna karaktermoord is. Nieuwe gelovigen moeten hun handen niet ophouden, maar ze uit de mouwen steken. Dat willen ze ook. Maar vaak leven ze in pure armoede. Hun leefomgeving biedt weinig kans op vooruitgang.
Zelfonderhoudende zendingskerken waren de gewoonste zaak ter wereld in het Nieuwe Testament. De dochterkerken ondersteunden zelfs de arme moederkerk in Jeruzalem! Paulus, geroepen als eerste wereldzendeling, ontving geen salaris van de zendende kerk uit Antiochië. Hij werd door de kersverse gelovigen ondersteund, of verdiende geld als tentenmaker.
Zegen, juist in arme streken, stelt ons voor reusachtige verantwoordelijkheden. Het enige wat bekeerlingen daar kunnen doen, is bedelen bij buitenlandse medegelovigen, in de hoop dat ze het komende jaar een beetje menswaardig zullen leven. Ze wonnen hun ziel, maar ten koste van hun zelfrespect. De zending levert scholen en medische zorg. Eenmaal geschoold en genezen is er geen werk. De noden blijven groter dan enig zendingsgenootschap aankan, hoe goed ze haar best ook doet. Daarom zijn economische projecten nodig, liever dan alleen noodhulp. Dat maakt de zending nog logger en onbekeerlijker...
China
De meest invloedrijke zendelingen uit de kerkgeschiedenis lijken me de nestorianen. Van 500 tot 900 stichtten ze gemeenten in China, India, Sri Lanka, Mongolië en Oezbekistan; ook nog in Jemen en Qatar, en waarschijnlijk in Korea, Japan en Somali‰. Diverse stammen in China en Mongolië waren gekerstend, en men heeft op het punt gestaan een bisschop voor Tibet te wijden. Ze hadden nog eeuwen later invloed aan het hof van de Chinese keizer!
Toch hadden ze geen zendingsorganisatie. Het werk werd gedaan door handelaren op de zijderoutes, zowel over land als over zee. Niet-ambtsdragers waren essentieel voor getuigenis en kerkstichting. Geestelijken volgden later pas. Elke gelovige werd gezien als een potentiële zendeling. Op duizenden kilometers van het nestoriaanse hartland ontstonden kerken. Wonderlijk genoeg werd deze betrekkelijk kleine, maar effectieve, zendingsgemeenschap in Syrië, Irak en Perzië (waar toen het zoroastrisme staatsgodsdienst was!) soms ernstig vervolgd.
De handelaren betaalden de bouw van kerkjes, vanaf de aanvang aangepast aan de lokale cultuur. Men gebruikte vooral de taal van het land, en de kerkjes bestonden grotendeels uit nieuwe bekeerlingen. Nog voor de komst van priesters was het grote werk al gedaan. De handelaren stonden in relatie met de heersers en de rijkeren van hun vestigingsgebieden, wat een zekere bescherming bood.
Toen kwam de islam op, en de onderdrukking nam toe. Niet-islamieten mochten geen handel drijven. Kerken werden gesloten, en de pressie was groot om het eigen geloof vaarwel te zeggen. Buiten de Mar Thomakerk in India met drie miljoen zielen zijn er slechts kleine nestoriaanse gemeenschappen overgebleven... Maar hun historie getuigt van een opmerkelijke strategie, die overal toepasbaar is.
Onrust
Sinds de koloniale tijd was de Nederlandse Verenigde Oostindische Compagnie (VOC), samen met dergelijke maatschappijen uit Engeland, de grootste vijand van de zending. Men verdiende geld op onethische wijze (onder meer door de slavenhandel) en beschouwde de zending als een bron van onrust, dus materieel verlies. Sindsdien poogde men handel en kerk streng van elkaar te scheiden.
Maar is het niet beter juist alle internationaal werkende gemeenteleden (werkers van Shell, Unilever etc., internationale docenten en studenten) als getuigen in te zetten? Zij kunnen zich in economisch vitale gebieden met de bevolking verbroederen, kerkjes stichten en bekostigen. Die kunnen dan op hun beurt in hun eigen land verder werken.
Dan zitten we meteen weer op het spoor van het Nieuwe Testament. Ook daar waren de 'gewone' gelovigen de motoren van evangelisatie en groei. Veel kerken werden gesticht zonder dat er een apostel aan te pas kwam, zoals te Damascus, Antiochië, Rome en Puteoli. De zendingsopdracht is gegeven aan de discipelen, en daarmee aan alle gelovigen.
Wij kunnen alle gemeenteleden trainen en inschakelen bij evangelisatie. Elk gemeentelid dat voor langere tijd naar het buitenland gaat, zou een korte zendingstraining kunnen gebruiken. We moeten onze zendingsstrategie niet alleen op arme, afgelegen gebieden, maar juist ook op belangrijke economische centra richten. Gelijktijdig met de zending moeten we met (niet door de kerk beheerde) economische, werkverlenende projecten beginnen. Vermogende gemeenteleden kunnen nieuwe investeringen doen, ook risicodragende. Dan kunnen de armen zich ontwikkelen. Hun kerken kunnen ze zelf onderhouden, evenals hun school, ziekenhuis enzovoorts, en ook kunnen ze de evangelisatie van hun land ter hand nemen. Jonge kerken hebben niet zozeer zendelingen nodig, als economische hulp.
Effectiever
Als de zending meer inspirator en trainer wordt, en minder de uitvoerder van de zendingstaak, wordt ze een stuk effectiever. Zendelingen zijn té duur en - over het algemeen - niet zo zinvol. Ze blijven te kort in den vreemde, en verdwijnen vaak weer voordat ze de taal goed spreken. Ze verbroederen zich maar minimaal met de bevolking waaronder ze werken. Zakenmensen hebben de neiging zich veel meer te associëren met andere culturen, vooral bij langlopende projecten. Ze leiden lokale mensen op tot assistent of zaakwaarnemer, en blijven langdurig met hen in contact. Hetzelfde geldt voor sportmensen, wetenschappers en andere overzeese werkers.
Dit valt - interessant genoeg - samen met enkele mondiale ontwikkelingen. Ten eerste sluit het aan op de Kingdoms businesses. Jörg Knoblauch (in 2005 opnieuw Duits zakenman van het jaar) is hierin een bekend Europees voortrekker. Er is een enorm netwerk van gelijkgezinde gelovige zakenlieden. Ze streven in hun bedrijfsvoering een christelijke ethiek na, evangeliseren onder hun werknemers, en zetten bijbelstudies op en samenkomsten. Directeuren en bedrijfsleiders getuigen van Christus onder hun zakenrelaties. Zo is recentelijk bijvoorbeeld een heel aantal Chinese directeuren tot geloof gekomen. Het is een nieuwe manier, waardoor langs niet-traditionele wegen het evangelie in verre landen opbloeit. Het moet de normale praxis worden, dat een bedrijfsleider, na een buitenlandse reis, orders heeft afgesloten en een kerkje gesticht. Die kerk heeft meteen enkele capabele leiders in leidinggevende functies.
Tentenmakers
Ten tweede is er de roep om meer 'tentenmakers', zoals onbezoldigde zendelingen heten, die in het buitenland hun eigen beroep uitoefenen. Ze kunnen onopvallend het Woord verspreiden, in de vele gebieden waar zending noch kerk geoorloofd zijn.
Zo verandert de focus van de zending aanzienlijk. Ze wordt minder uitvoerder, meer ondersteuner van zendingswerk. Ze zal haar taak meer moeten vinden in het geven van bijbels en theologisch onderwijs, trainingen, advisering bij bestuurlijke zaken, het leveren van studieboeken en het onderhouden van internationale contacten. Een bijkomend voordeel is dat de nieuwe leiders ook Engels spreken, zodat ze cursussen en boeken in die taal kunnen volgen. Dat versnelt de verbreiding van het evangelie.
Nu nog doen theologische deskundigen het werk, dat aan gewone gemeenteleden toekomt. Er is een nieuwe aanpak nodig. We moeten de vleugels uitslaan, en de hele wereld het evangelie brengen. Het gaat nu te langzaam. De nieuwe beroepszendeling moet één ding niet doen: traditioneel zendingswerk! Zendingsorganisaties staan - door hun logheid en strategie - een snelle verbreiding van het Evangelie in de weg Het kan meer flexibel, beter en sneller! Het is hoog tijd voor de bekering van wereld én zending.
Bram Krol
Bron: 'Het Katern' Nederlands Dagblad (20 Januari 2006)