De pastorale bezoeker
Maak u geen illusies. Het lijkt zo simpeltjes, een huisbezoek, nauwelijks anders dan de bezoekjes bij vrienden, bij wie we veel komen. Ook dan kun je spreken over het geloof en pastorale zaken. En toch is er een groot verschil. In pastorale cursussen wordt daar wel op gewezen. Het is goed de huisbezoekers, ouderlingen en pastorale medewerkers daar goed over te informeren, zodat ze de verschillen goed inzien. Ze zullen zich een stuk zekerder voelen, en hun gesprekken beter aanpakken.
Huisbezoek vergt een bepaalde gevoeligheid, die al doende uitgroeit tot deskundigheid. Het lijkt dan misschien als twee druppels water op de misschien wel honderden kleine bezoekjes die elk mens jaarlijks aflegt, maar er zijn ingrijpende verschillen. Want de bezoeker is een vertegenwoordiger van de kerk, gebonden aan een zwaarwegende geheimhoudingsplicht. (Als die niet in acht wordt genomen, kan hij in sommige gevallen zelfs een proces aan zijn broek krijgen…!) Hij moet rapporteren van zijn bezoek, kan er door derden op worden aangesproken en draagt een zekere verantwoordelijkheid voor het geestelijke welzijn van degene die hij bezoekt. Zijn bezoek zal ook niet het laatste zijn aan dat bepaalde adres. Hij bouwt aan een vertrouwensrelatie met de ander, met als doel hem dichter bij God te brengen, sterker aan de gemeente te binden en te helpen bij bepaalde vragen en problemen.
In de serieuze gesprekken doen zich enkele verraderlijke valkuilen voor. Uit de omgang daarmee bewijst zich de ‘vakkennis’ van de bezoeker. Laat ik er enkele noemen:
Toerekening: Wanneer iemand persoonlijke zonden of narigheid prijs geeft, zal hij na afloop de neiging hebben negatieve gevoelens te ontwikkelen ten aanzien van de bezoeker. Om dat te voorkomen is het goed als de bezoeker nog eens vaker langskomt, om minder gevoelige punten te bespreken, of om louter zijn belangstelling te tonen. Zo kan hij (enigszins) voorkomen dat een emotioneel zwaarwegend probleem aan hem gekoppeld wordt, een veel voorkomend automatisme dat vroegtijdig doorbroken moet worden, of het zal nauwelijks meer lukken.
Negatieve uitstraling: De bezoeker is te weinig alert op zijn houding. Door de ander niet aan te kijken, niet adequaat te reageren, niet goed te luisteren of een minder gelukkige opmerking, schept hij afstand. Een ‘eenvoudig’ bezoek moet ook niet té lichtvaardig worden opgevat. Er is een wezenlijk verschil met de reacties van vrienden. Die kennen je, en accepteren je zoals je bent, inclusief al je hebbelijkheden. De ‘ambtshalve’ bezochte persoon kent die niet of weinig, en reageert minder tegemoetkomend. Hij interpreteert jouw gezellige nonchalance als ongeïnteresseerdheid, en voelt zich door een negatieve opmerking persoonlijk aangesproken. De bezoeker moet op die - bijna onopvallende zaken - letten, wil hij de ander werkelijk kunnen bereiken.
Inhibitie: Begin een gesprek nooit met iets negatiefs, en probeer ook de ander ertoe te bewegen dat niet te doen. Het doortrekt onwillekeurig alles wat volgt. Probeer eerst een zekere mate van overeenstemming te vinden, voordat je een punt van onenigheid bespreekt. Anders loop je vroegtijdig vast in het gesprek. Probeer eerst iets aangenaams te bespreken, voordat onaangename zaken aan de orde komen. In die volgorde lijken problemen minder groot, terwijl je ze anders juist verzwaart.
Gebrek aan identificatie: Mensen hebben over het algemeen de neiging zich onbegrepen te voelen. Ze menen dat hun nood anderen niet interesseert, dat ze hun pijn niet aanvoelen of niet met hen meeleven. Ze hebben slechte ervaringen in het leven opgedaan, ze voelen zich miskend of eenzaam, en: elk mens ziet eerder het negatieve dan het positieve in anderen. De bezoeker moet zich inleven in de ander, en alles wat hij zegt proberen te zien als door diens ogen. Vaak probeert een bezoeker juist een cognitieve afstand te scheppen, bijvoorbeeld door te zeggen: “Ik ben van huis uit..., mijn karakter is anders…, zo ben ik nu eenmaal…” Dan neem je afstand van de ander, wiens mening of gevoel als enigszins ‘vreemd’ of ‘afwijkend’ worden gezien. Probeer alles eens door zijn ogen te bekijken. Word voor de oude man als een oudere, voor de jonge vrouw als een jonge vrouw, voor een jongen als een jongen, voor een oude vrouw als een oudje. Dat is het identificatieprincipe van 1 Timoteüs 5:1,2.
Principe van de minimale kennis: Probeer zo weinig mogelijk te weten te komen van andermans moeiten en problemen. Zoek alleen naar de hoogstnodige informatie om hem te kunnen begrijpen en helpen. Wie in zonden en ellende duikt, trekt een beerput open. Later kan je dat opbreken, als de ander meent dat je te ver bent gegaan, en de grenzen van zijn privacy hebt overschreden. Interesse in andermans ellende is ongezond. Maar om te voorkomen dat je té weinig op wezenlijke zaken ingaat, kun je dat altijd toetsen bij de ander: “Heb je alles kunnen zeggen dat je in deze zaak belangrijk vindt?” De bezoeker, die niet dramt en niet nieuwsgierig is, stijgt in de achting van de mensen die hij bezoekt, en zal des te meer hun vertrouwen winnen.
Een gemeente doet er wijs aan te zorgen voor een goed team van huisbezoekers, welgetraind en met teambesprekingen (zonder daarin persoonlijke geheimen te openbaren) waarin dit soort zaken besproken kunnen worden. Dat betekent een toename in kwaliteit: sterkere bezoekers, betere gesprekken en gelukkiger gemeenteleden.
Bram Krol
Bron: Bulletin voor Gemeentegroei (December 2005)