Het beste wacht ons nog

Mijn vader stierf, en wat er daarbij gebeurde heeft diepe sporen getrokken in mijn geest. Hij vroeg, terwijl hij het erg benauwd had, om een dankgebed. Ik dacht dat hij wilde bidden om verlichting. Maar dat niet. Hij wilde God danken voor zijn leven en de verlossing door Christus. We baden. Toen zongen we een psalm. Hij zong zelf mee, nam afscheid van zijn kinderen en stierf in volle vrede. Wij hadden zeer gemengde gevoelens. Hij ging met vreugde naar zijn Heiland – maar wij bleven achter.

“Eens moeten mensen sterven, en daarna volgt het oordeel.” (Hebreeën 9:27) In een notendop is dat wat we verwachten na de dood. Eerst sterven, dan het oordeel. En je kunt daar nog iets aan toevoegen, zoals dat ook in Hebreeën 9 gebeurt: “Net zo zeker is het dat Christus, die eenmaal is geofferd om de zonden van velen te dragen…” Dat oordeel is geen angstaanjagende gebeurtenis voor wie Christus kent. Het is een vreugdevolle ontmoeting. Onze zonden zijn al vergeven, we zijn eigenlijk al door dat oordeel heengegaan. We kennen de uitspraak van de grote Rechter al. “Waarachtig, Ik verzeker u: wie luistert naar wat Ik zeg en Hem gelooft die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven; over hem wordt geen oordeel uitgesproken, hij is overgegaan uit de dood in het leven.” (Johannes 5:24) Met die woorden geeft Jezus aan hoe een gelovige tegenover dood en sterven mag staan.

Die opwekkende gedachte geldt niet slechts voor het uur van onze dood. Nu al, in ons dagelijkse leven, geeft dat ons een positieve stimulans. “Wij weten dat we van de dood zijn overgegaan naar het leven omdat we elkaar liefhebben…” (1 Johannes 3:14) Er heeft zich een metamorfose voltrokken in het hart van de gelovige, die hemzelf verbaast. Hij beleeft nu al iets van de grote kracht waarmee God in zijn leven werkt, waardoor hij al een beetje meemaakt hoe het in de hemel is.

Met een gelijkenis opent Jezus onze ogen voor wat er na de dood gebeurt. “Op zekere dag stierf de bedelaar,en hij werd door de engelen weggedragen om aan Abraham’s hart te rusten. Ook de rijke stierf en werd begraven. Toen hij in het dodenrijk, waar hij hevig gekweld werd, zijn ogen opsloeg, zag hij in de verte Abraham met Lazarus aan zijn zijde. Hij riep: vader Abraham, heb medelijden met mij…” Lucas 16:22-24) Je kunt uit deze beschrijving enkele zaken destilleren. Ten eerste is sterven geen eenzame zaak; de engelen staan om ons heen. Ten tweede is er een hartelijk welkom voor de vrienden van God. Ten derde staat de hemel open voor de gelovigen, en wel per direct. Ten vierde is er (enige) herkenning in de eeuwigheid. De rijke man herkent zowel Lazarus – die hij al goed kende – als Abraham, die hij natuurlijk nooit had gezien. Hij besefte ook heel precies in welke nieuwe werkelijkheid hij terecht was gekomen. Te laat maakt de rijke zich zorgen om geestelijke zaken, en wel ten behoeve van zijn broers. Daarop volgt de boodschap: “Ze hebben Mozes en de profeten: laten ze naar hen luisteren.” (:29) En daarmee krijgen we een vijfde boodschap: de weg naar de eeuwigheid begint nu; niet straks. Nu kunnen we geloven; straks ligt onze bestemming vast.

Als de bazuin van de wederkomst van Jezus klinkt, gebeuren er een aantal dingen: “Dan zullen eerst de doden die Christus toebehoren opstaan, en daarna zullen wij, die nog in leven zijn, samen met hen worden weggevoerd op de wolken en gaan we de Heer in de lucht tegemoet. Dan zullen we altijd bij Hem zijn. Troost elkaar met deze woorden.”(1 Tessalonicenzen 4:16-18)

Maar wat gebeurt er in de tussentijd, tussen iemands overlijden en de opstandingsdag? Daarover spreekt Openbaring 6. “Toen het Lam het vijfde zegel verbrak, zag ik aan de voet van het altaar de zielen van al degenen die geslacht waren omdat ze over God hadden gesproken en vanwege hun getuigenis. Ze riepen luid: O heilige en betrouwbare Heer, wanneer zult U de mensen die op de aarde leven eindelijk straffen en ons bloed op hen wreken?... Verder werd hen gezegd nog een korte tijd geduld te hebben…” (6:9-11) Het lijkt erop, net als bij de gelijkenis van Lazarus, dat degenen die reeds gestorven zijn bewustzijn en tijdsbesef hebben. Ze weten waar ze zijn, en deels ook wat er op aarde gebeurt, en dat reeds lang voordat de nieuwe hemel en de nieuwe aarde geschapen zijn. Ze verkeren ook niet in een soort bewusteloosheid. Degenen, die in Jezus geloofden, zijn bij Hem, en communiceren met Hem.

In de eeuwigheid zijn we niet meer dezelfde mensen als op aarde. Na de opstanding krijgen we wel een lichaam, maar anders. “Ik zal u een geheim onthullen: wij zullen niet allemaal eerst sterven – toch zullen wij allemaal veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik… Wanneer de bazuin weerklinkt, zullen de doden worden opgewekt met een onvergankelijk lichaam en zullen ook wij veranderen.” (1 Korintiërs 15:51,52)

Kop op, mensen! Het leed is al geleden, de strijd is al gestreden, de overwinning is al behaald!

Vragen:

  1. Moet je bang zijn voor de dood? (1 Korintiërs 15:55-57)
  2. Hoe kom je de zekerheid van het eeuwige leven tegen in Psalm 73:25,26?
  3. In Johannes 3:36 lezen we over het eeuwige leven dat nu al begint. Wat kun je daarvan ervaren?

Bram Krol
Bron: Uitdaging Oktober 2012