Grijp die kans!
preek van een radiokerkdienst van het Convent van kerken, 10-06-2012, vr. Evang. Gemeente De Ark in Gorinchem
Er ligt hulp op je te wachten. Je gelooft dat niet? Luister maar. Dit is een verhaal met een belofte voor. Jezus in de synagoge van Kafarnaüm – en Hij komt ook op bezoek bij ons.
Hij ging weer. Je zou er zomaar overheen lezen. Op sabbat ging Jezus naar de synagoge, want in de bijeenkomst van de gelovigen deelt God zijn zegen uit. De gelovigen willen Hem samen loven. En wie met levensvragen zit, vindt daar zijn antwoorden. Regen? Kou? Een beetje moe? Dat maakte niets uit. Hij ging weer.
Zijn vijanden wisten het. Als ze Hem te grazen wilden nemen, dan moest dat gebeuren op de sabbat, de heilige dag. Dus smeedden de Farizeeën een plannetje. Laat ik even uitleggen wie dat waren. Het was een groep van zeer plichtsgetrouwe gelovigen, die een heel rigide uitoefening van de Joodse wet voorstonden. Getalsmatig stelden ze niet veel voor. Het waren er maar 5000 in heel Israël. Maar ze hadden een enorme invloed. De mensen luisterden naar hen. Ze waren erg geleerd. En het belangrijkste van hun leer was, dat de mens het in eigen hand had om met God in het reine te komen, namelijk door een heel rigide toepassing van de wetten.
Jezus had een andere boodschap. Wil je God leren kennen? Dan moet je bidden tot God, onder schuldbelijdenis. En God laat niemand, die zo naar Hem toe komt, staan. Dat is dus een heel andere boodschap dan die van de Farizeeën. Die konden het niet hebben, dat Jezus zoveel volk trok. Ze vreesden voor het verlies van hun macht. Ze voelden zich te kijk gezet door de bijbeluitleg van Jezus, waar ze geen speld tussen konden krijgen. Daarom besloten ze dat Hij maar beter het veld kon ruimen.
Jezus genas mensen, juist ook op sabbat. Dat was een serieuze kwestie. Volgens de Farizeeën was dat ongeoorloofd. Je kunt mensen zes dagen per week genezen. Maar op de sabbat mag dat niet. Dat is nodeloze arbeid, en dat is verboden op de sabbat. En wie dat toch doet? Die verdient eigenlijk de doodstraf volgens de wet van Mozes. En dit keer wilden ze het niet bij ‘eigenlijk’ laten. Hij moest dood. Ze zouden een zieke vinden. Die zouden ze meenemen naar de synagoge. En dan zou Jezus... Hebbes! Weg met die man!
Ze hadden iemand gevonden met een lamme hand. “D’r woont in ons dorp een rabbi, die wonderen doet. Kom jij maar eens met ons mee...” Dat klonk als muziek in de oren van de gehandicapte. Zou er echt nog hoop voor hem zijn? Hij naar Kafarnaüm... Wist hij van de list van de Farizeeën? Wisten de anderen in het dorp ervan?
Jezus was populair in Kafarnaüm. Het is vreemd dat Hij, die overal massa’s mensen aantrok, zijn hoofdkwartier koos in zo’n klein dorp. Het oude dorp uit die tijd is grotendeels opgegraven. Het moet ongeveer 1500 inwoners hebben geteld. Het was een grensdorp. Daarom was er ook een tolhuis en een Romeins garnizoen. Vlakbij lag het land Gaulanitis. Jezus werd geregeld met de dood bedreigd. Hij was redelijk vrij in dat buurland. Regelmatig kom je in de Evangelieën de plaatsnaam Bethsaïda tegen. Dat was de hoofdstad van Abilene, aan de oever van het Meer van Galilea, waar ook Kafarnaüm aan lag.
Terwijl de mensen nog binnen komen in de synagoge, bidt iedereen of reciteert op luide toon gedeelten uit de Bijbel. Dan klinkt er een belletje, en het wordt stil. De samenkomst begint. Men volgt hetzelfde patroon als alle andere synagogen in de wereld. Eerst de Joodse geloofsbelijdenis, die begint met de woorden: Hoor, Israël, de Here uw God is één...” Dan volgt het Achttien-gebed, dat zo heet omdat er achtien gebedonderwerpen in staan. Elke Jood kende dat uit het hoofd. Het werd gezamenlijk hardop gebeden. Daarop kwam als derde punt de priesterlijke zegen: “Moge de Heer u zegenen en u beschermen, moge de Heer het licht van zijn gelaat over u doen schijnen en u genadig zijn, moge de Heer u zijn gelaat toewenden en u vrede geven.” De leiding was in handen van de voorzitter van het bestuur van de synagoge. Jaïrus?
Daarna volgde de bijbellezing. De diaken liep naar een kastje, om de boekrol met de lezing van die sabbat te pakken. De Joodse Bijbel stond op drie boekrollen. Er was een vast leesrooster. Het bijbelgedeelte van die sabbat werd opgezocht en voorgelezen.
Daarop vroeg de voorzitter of iemand onder de aanwezigen het bijbelgedeelte wilde verklaren. Voorheen waren de Farizeeën de meest aangewezen figuren om dit te doen. Maar sinds Jezus in het dorp was gekomen, viel die eer Hem te beurt. De mensen keken naar Hem. Hij liep naar het podium, en ging zitten op de stoel, de enige in het gebouw. Destijds stonden de bezoekers, en alleen de spreker zat. Maar vanaf dat moment loopt alles anders dan gebruikelijk...
Jezus vraagt direct aan de man met de lamme hand om voor het podium te komen staan. Dat is ongebruikelijk. Jezus is Heer en Meester, ook over de liturgie. Maar de mensen kijken vreemd op. Wat krijgen ze nu? Hij richt zich tot hen. “Wat mag men op sabbat doen: goed of kwaad? Een leven redden of het vernietigen?” Dat is toch een simpele vraag? Iedereen kan daarop antwoorden. Maar wonderlijk genoeg durft niemand dat. Voelen de mensen de spanning aan met de Farizeeën? Ze hebben ontzag voor hen. Misschien zeggen ze wel iets verkeerds. Farizeeën kunnen iemand uit de synagoge bannen. Voor Jezus is niemand bang. Hij verbant niemand en doet geen mens kwaad. Integendeel. Maar vreemd blijft het wel. In die grote synagoge van Kafarnaüm bevinden zich op dat moment tientallen mensen die door Jezus zijn genezen. En de mensen hebben zich al zo dikwijls verbaasd zijn toespraken. Met honderden tegelijk.
Nu zwijgen ze. Het blijft doodstil. Volgens de radicale opvattingen van de Farizeeën klopt de vraag van Jezus niet. Alles is in hun leer vastgelegd, zelfs het aantal meters dat je op de sabbat mag lopen. En daarbij is geen rekening gehouden met goed doen. Ze zijn het helemaal kwijt, dat de sabbat de dag van de vreugde en de liefde van God is. De minste afwijking van de wetsopvatting van de Farizeeën kan, volgens hun mening, een mens geestelijk de das om doen.
Juist dat ziet Jezus anders. De wet is prima om het leven te ordenen, maar geen middel om te redden. Een mens wordt gered door Gods vergeving en liefde, niet door kruiperig en formeel allerlei wetjes op te volgen. God is geïnteresseerd in het hart van de mens, niet in z’n plichtplegingen. Maar het lijkt erop dat de mensen in Kafaraüm dat nog niet goed hebben begrepen. Ze zwijgen.
Jezus wordt boos. En tegelijk is Hij verdrietig. Zijn dat de mensen die Hij heeft genezen en bij tij en ontij heeft verteld over het geloof? Hij heeft Zich voor hen ingezet. Waren ze niet enorm met Hem ingenomen? Nu kijken ze van Hem weg. Ze weten zich geen houding te geven. Vandaar die emoties bij Jezus.
Intussen staat die gehandicapte man daar wat nutteloos. De aandacht van de mensen is nu ergens anders. Hij voelt zich te kijk staan. Wat heeft hij zich zijn hele leven geërgerd aan die hand. Als kind werd hij er al mee gepest. “Zeg ’s dag met je handje.” “Jij mag niet meespelen. Jij kan toch niets.” Op latere leeftijd probeerde hij die hand zoveel mogelijk te verbergen in zijn mouw. Anders keken de mensen er maar naar. Een goede baan kon hij niet krijgen. Zijn hele leven was vergald door die rot hand. Natuurlijk had hij ervan gedroomd dat hij ooit genezen zou worden. Hij had gebeden. Hij had van alles gedaan om die hand een beetje te kunnen bewegen. Zijn dromen waren nooit uitgekomen. Hij was diep teleurgesteld.
“Steek uw hand uit!” Dat hadden de kindertjes vroeger ook gezegd. Dat kan toch niet. Daar hoef je zelfs niet over na te denken. Zelfs al zou vandaag de dag een kundig chirurg zo’n hand kunnen opereren, dan duurt het nog een jaar met eindeloze therapieën, voordat iemand die dan ook een beetje kan bewegen. De woorden van Jezus komen over als een kwelling..., spotternij..., dwaasheid... Irritatie in de zaal. En tegelijk een ingehouden verwachting. Wat gaat er gebeuren?
Dit is net zo’n situatie als die waarin Petrus een keer terecht kwam. Hij was op een vroege ochtend terug gekomen van de visvangst. Niets gevangen. Jezus vraagt hem, of Hij in zijn bootje mag stappen. Vanaf die plaats kan Hij de massa mensen die op de oever staat toespreken. Ze willen Jezus horen. Na zijn toespraak vraagt Hij Petrus naar dieper water te varen, om daar opnieuw het net uit te gooien. Daarmee raakt Hij een gevoelige snaar. Wie is er aan boord de deskundige? Petrus of Jezus? En dan: het hele dorp staat te kijken. Wat zal er gebeuren?
“De hele nacht hebben we ons ingespannen en niets gevangen...” zegt Petrus. De vis komt daar alleen ’s nachts naar boven. Daarom werken de vissers van Kafarnaüm ’s nachts. Overdags kunnen de netten de vis niet bereiken. Ze hebben die ervaring al zo vaak opgedaan. Wat Jezus voorstelt is gewoonweg belachelijk in hun ogen. De mensen in het dorp zullen Petrus uitlachen als hij luistert. Het heeft geen zin. Er is geen vis. Maar dan zegt Petrus iets bijzonders: “Maar als U het zegt zal ik de netten uitwerpen.” Hij zou het van zijn leven niet doen, alleen nu. Omdat Jezus het zegt. En dan gebeurt het onmogelijke. Ze vangen zoveel vis, dat ze twee boten er vol mee kunnen gooien, tot zinkens toe.
“Omdat U het zegt.” Dat is geloof. Niets meer of minder. Geloof is een sprong naar de zegen. Maar het lijkt een onmogelijkheid, een dwaasheid. Het menselijke verstand verwerpt die stap á priori. Te gek. Te dom. Maar wie die stap zet, vindt wat hij nergens op aarde kan vinden. Zegeningen, vergeving, zekerheid, geluk, eeuwigheid...
Opnieuw staat iemand voor die keuze, de gehandicapte. Zijn verstand protesteert. Zijn levenservaring zegt: ‘Nee’. Zijn gevoelens schreeuwen om hulp, maar weigeren de oplossing die wordt aangeboden. Wat zullen de mensen wel zeggen? Zullen ze hem niet uitlachen? Hij had gedacht, dat hij bij een genezing een bepaalde warmte zou voelen, of een trilling, of een bijzondere emotie, of dat hij een bovennatuurlijke ervaring zou hebben. Niets van dat alles. Alleen nieuwsgierige mensen, en die kan hij missen als kiespijn. En toch... Hij strekt zijn arm uit. Elk moment duurt een uur. Hij tilt zijn arm op. Hij voelt niets, ziet niets, er gebeurt niets met hem. Hij gaat een paar centimeter verder, in de hoop dat iets hem de moed zal geven om door te gaan. Niets van dat alles. Alleen het woord van Jezus. “Steek je hand uit.” Hij gaat verder, met de moed der wanhoop, met zijn geloof in wording... En dan opeens, onverklaarbaar, onbestaanbaar, bewegen zijn vingers. Er komt gevoel in zijn hand. Hij kan hem bewegen, en niet zomaar een beetje. Compleet!
En nu staan wij voor een keuze. Jezus komt bij ons. Door zijn Woord. Hij is niet veranderd. Hij heeft jou allang gezien. Wat je probleem ook is, je teleurstelling, je angst, je zorg, je pijn, je verdriet, je ziekte, je eenzaamheid... Hij heeft de oplossing. En opnieuw zegt Hij: Steek je hand uit.” Wat je ook dwars zit of pijn doet, geef het aan Hem. Je kunt natuurlijk zeggen: “Dat lukt toch niet”. Je kunt je eigen ogen geloven, en je eigen logica... in plaats van in Jezus. Zo ben je er nog nooit uitgekomen. Je bent alle hoop allang kwijt. Er is niets dat jou kan helpen, niets en niemand. En dan klinkt het opnieuw: “Steek je hand uit!” Durf te geloven. Luister naar Jezus. Hij heeft de oplossing voor jou. Zoek het niet bij jezelf. Geloof in Hem. Grijp die kans! Eén is in staat het onmogelijke te doen. Jezus. “Steek die hand uit!” Amen.
Bram Krol