God bestaat en Hij is anders

We leven in een tijd waarin velen een enorme afkeer tonen van geloof en kerk. Niet omdat het geloof iets slechts betekent, al proberen velen het zo wel af te schilderen. Vrijheidsberovend, dwangmatig, agressief en achterhaald... Wie gelooft in God, lijkt zich voortdurend te moeten verantwoorden. Zelfs de reclame op de radio van het Humanistische Verbond doet er een schepje bovenop. “Ik ben professor, en God heb ik niet nodig...” Wat kunnen de luisteraars eraan doen dat die persoon zo stom is dat hij het verkeerde vak heeft gekozen? Maar intussen zitten gelovigen weer in de verdediging. Misschien kunnen ze beter in de aanval gaan, want ze hebben sterkere argumenten dan humanisten en atheïsten en andere afwijkingen.

Ik werd getroffen door een bijbelvers dat me op tal van ideeën bracht. 1 Timoteüs 1:15: “Deze boodschap is betrouwbaar en verdient onze volledige instemming: Jezus Christus is in de wereld gekomen om zondaars te redden...” Betrouwbaar en zeer acceptabel, zegt de apostel Paulus. Waarom?

Om te beginnen weet hij hoe nauwkeurig de bijbelse woorden de eeuwen door werden opgeschreven en doorgegeven. Letter voor letter werd geteld. Zou er één schrijffout gemaakt worden, al was het de laatste letter van een lange boekrol, dan moest de hele rol vernietigd worden. Dat bleek toen de Dode Zee-rollen werden gevonden. Critici dachten dat die defnitief zouden bewijzen hoe onnauwkeurig de Bijbel was doorgegeven. Maar hoewel sommige van die rollen van vóór 300 v.C. stammen, d.w.z. meer dan 2300 jaar oud zijn, zijn ze vrijwel gelijk aan wat wij nu hebben. De afwijkingen betreffen veelal kleine dingen, die de tekst nauwelijks aantasten en die zeker geen andere boodschap brengen.

(Excurs: Daaruit kunnen we concluderen dat de Bijbel veel betrouwbaarder is dan de veel en veel jongere Koran. De wetenschappelijke discussie over de Koran gaat over de principieel afwijkende alternatieve lezingen in enkele oude koranteksten. Deze stammen van rond of iets vóór het jaar 800, en zijn daarmee 1100 jaar jonger dan de oudst bewaarde rollen van bijbelboeken. Dat ligt dus anders dan velen denken, die menen dat er met de Koran geen problemen zijn maar met de Bijbel wel.)

Er speelt hier meer mee dan een betrouwbare overlevering van de tekst. De boodschap zelf is betrouwbaar en zeer aanvaardbaar, dat wil zeggen: Er is een overvloed aan redenen waarom deze boodschap aanvaard zou moeten worden. Wat is die boodschap? Kort samengevat: Er is een God, en in de ontmoeting met de mens is het eerste wat opvalt dat Hij zonden vergeeft en mensen een nieuw leven geeft. Dat vinden we in de woorden: “... om zondaars te redden.” Maar hoe logisch, hoe zeker en hoe voor de hand liggend is dit?

Eerst het bestaan van God. Zijn er bewijzen te vinden, of minstens sterke aanwijzingen dat God bestaat? Ik ga hier niet in op de vraag naar de godheid van Christus en volsta met erop te wijzen dat zonden vergeven en levens vernieuwen een goddelijk werk is. Let ook op wat er even verderop in de bijbeltekst volgt: “Aan de Koning der eeuwen, de onvergankelijke, onzichtbare en enige God, zij de eer en glorie tot in alle eeuwigheid. Amen.” (:17)

Ja, er zijn bewijzen of aanwijzingen, en zelfs zoveel dat het onwaarschijnlijk is dat mensen het geloof in God verwerpen. Omdat God eeuwig en onzichtbaar is, moeten we wel beseffen dat de beperkte en sterfelijke mens moeilijk het bewijs van zijn bestaan kan leveren. Daarom voeg ik het zwakkere ‘aanwijzingen’ toe. Het lijkt wat op spoorzoeken. Eén voetstap brengt ons nog niet bij het uiteindelijke doel. Maar veel voetstappen leiden ons naar wat we zoeken. Dat lijkt op een soort raadsel dat slechts voor de meest intelligente mensen op te lossen valt. Maar zo is het niet.  Dat zal snel blijken. Nou ja, snel? Ga er even voor zitten, wat ik u bidden mag.

De logica van het geloof in God

A. Ten eerste mag het opvallen dat alle bekende volken op aarde, nu en in de historie,  een godsgeloof hebben. Soms ligt dat geloof wat verborgen, soms gelooft men in een oordelende macht zonder persoonlijke trekken, soms gelooft men in tal van machten en geesten - maar dan vrijwel altijd in de wetenschap dat er een hoogste macht bestaat achter allerlei kleinere. Maar altijd gaat het om een oordeel over ieders leven/geloof en toegang tot de eeuwigheid of het verdere leven. Ik moet me breed uitdrukken, omdat religies erg van elkaar verschillen. Het Confucianisme gelooft nauwelijks in een God of hogere macht, maar wel in een eeuwigheid en effecten van het huidige leven op het latere. Op andere wijze vind je dat ook bij het Boeddhisme. Alle Afrikaanse en indiaanse stammen geloven in een onzichtbare hoogste macht, hoeveel geesten en goden ze verder ook mogen volgen. Maar we zien al snel dat het oordelende vermogen van een ‘Iets’ met goddelijke trekken iets heel anders is dan het geloof in ‘niets’ van de atheïst of sommige humanisten.

Maar hoe kan dit? Hoe is dat collectieve godsgeloof  bij al die stammen terecht gekomen? Komt dat voort uit hun behoefte aan houvast en zingeving? Dat zal wel, want die behoefte vinden we bij elk mens. Maar waar komt die behoefte dan vandaan? Volgens de evolutionistische gedachtengang heeft iets wat niet nuttig is geen bestaansrecht; dat komt zelfs niet bij de mensen op, althans niet collectief. Vanwaar dan deze complete ‘verdwazing’ (naar atheïstische opvattingen)? Een evolutionistisch foutje? Of is juist het ongeloof een vorm van ziekelijke verdwazing? Betekent dat dan dat het ongeloof niet anders is dan een leugen, tegen beter weten in?

Dit collectieve geloof vind je onvermijdelijk ook terug in de meest opvallende experimenten om krachtdadig alle geloof uit te roeien. Het atheïstische communisme was zeer gewelddadig tegen kerk en geloof. Op zich is het al een teken aan de wand dat de kerk en Christenen met gevaar voor eigen leven aan hun geloof bleven vasthouden. Wat een geesteskracht. Waar zou die vandaan komen?

Maar ik ga nog een stap verder. Ook bij de meest fanatieke geloofsbestrijders vinden we geloof. De twee meest doorgeslagen communistische staten op het einde van de twintigste eeuw waren Noord-Korea en Albanië. Door hun overtrokken leidersverering tonen ze iets bijzonders. Bij het overlijden van Enver Hoxha (1985) knielden de mensen massaal op straat neer en schreeuwden om hun grote leider. Daarmee bewezen ze één ding: de mens is onuitroeibaar religieus. Ze deden iets wat niet kon: ze baden. Alleen deden ze dat tot de verkeerde god.

Ook in het geseculariseerde Westen zien we allerlei religieuze neigingen het ontstane geloofsvacuüm opvullen. Op die wijze trachten honderdduizenden de kerk en haar boodschap te vervangen en wel door hekserij, geloof in goden en geesten, contact zoeken met de doden, het navolgen van allerlei Oosterse stromingen (vaak aangepast naar eigen smaak) en een totaal geïndividualiseerd godsgeloof, dat niet gemeenschappelijk wordt beleefd. Verder zijn er allerlei persoonlijke religieus aandoende rituelen, die soms, als het gaat om dood en lijden ook weer tot sociaal gebruik kunnen worden verheven. Want wie geen kerk heeft, heeft blijkbaar behoefte aan iets wat erop lijkt.

B. De menselijke levensloop verraadt het godsbestaan. De meeste kleine kinderen geloven in God of het Hogere. Ze kunnen het niet goed uitdrukken. Maar ongeacht de opinie van ouders en omgeving geloven ze. Wie heeft hen dat dan verteld? Niemand. Dat dragen alle kinderen met zich mee, totdat ze de leeftijd bereiken dat ze hun ouders napraten en zich aanpassen aan de thuis geldende mening.

Maar ook veel mensen die oud en zwak worden, beleven die afhankelijkheid van God, zelfs al hebben ze nooit in hun leven in God geloofd. Iedereen die pastoraal werk in zieken- en verzorgingshuizen doet, kent dit verschijnsel. Blijkbaar kunnen velen bij nader inzien niet leven met een godloze wereld. Is dat een teken van zwakte, of vallen hen eindelijk de schellen van de ogen? Er zijn nog meer situaties waarin mensen teruggrijpen op een godsgeloof. Bij ziekte, rampen, angst, geboorte en dood. Ik zat eens in een vliegtuig dat door de storm werd gegrepen. Opeens zaten er allemaal ‘vrome gelovigen’ om me heen te bidden en te smeken. Dat geloof-onder-de-oppervlakte komt zo frequent voor dat je niet meer van toeval kunt spreken. Je kunt stellen dat het geloof in God er bij de mens in zit gebakken. Geloof is de standaard, ongeloof de afwijking.

C. De verantwoordingsdrang van de mens verraadt het bestaan van God. Mensen zijn in gedachten heel vaak bezig zich te rechtvaardigen, maar tegenover wie? Wie roept hen ter verantwoording? En wat maakt het uit of iemand hen gelijk of ongelijk geeft? Nee, dat maakt niets uit, behalve dan wat die Ene denkt, die uiteindelijke consequenties verbindt aan zijn besluit.

Die drang om zich te verantwoorden dringt zich onwillekeurig aan de mens op. Hij hoeft het niet van anderen te leren. Het overkomt hem, ook al heeft hij nooit van dat verschijnsel gehoord en ook al zou hij zich ertegen (willen) verzetten. Ik heb het van allerlei mensen gehoord. Iemand die tijdens het bergbeklimmen een grote val maakte, maar in het water terecht kwam. Een dame die uit een auto werd geslingerd bij een ongeluk, maar dit wel overleefde. Ook ernstige zieken die een bijna-dood ervaring of een hartstilstand  meemaken, hebben vaak een dergelijke ervaring. Maar tegen wie praten ze dan? Wie roept hen ter verantwoording? Probeer dat maar in te vullen, wanneer je de naam van God niet wilt noemen.

De bijna-dood ervaringen zijn ook zoiets. Dat gaat nog een stapje verder. Mensen beleven daarbij overwegend iets wat zeer positief is. Ze gaan door een nauwe tunnel naar een andere wereld. Ze zien of bemerken God en de engelen. Ze horen prachtige muziek en mooie woorden. Sommige atheïsten die dit hebben meegemaakt, kunnen hun eigen ongeloof niet langer verdragen of verdedigen. Ze geloven daarna juist vast in het bestaan van God. Sommigen ervaren dat ze een opdracht meekrijgen, voordat ze ‘teruggaan’ naar het leven dat ze net zouden verlaten.

D. De grote levensvragen waar mensen zich het hoofd over breken, wijzen alle in de richting van een God die leeft en handelt. Dat zijn de vragen die gaan over de zin van het bestaan, schuld en vergeving, het gebrek aan of de ervaring van liefde, de eindigheid van het leven en de eeuwigheid. Je kunt niet over een bevredigende, houvast biedende verklaring van de zin van het leven spreken, zonder aan God te denken. De vraag alleen al is ‘religieus geladen’.  Wanneer het om schuld gaat (en mensen kunnen daar terecht zwaar onder gebukt gaan) moeten we constateren dat er geen vergeving bestaat zonder God. Psychiatrie en psychologie komen niet verder dan mensen leren zichzelf en hun omstandigheden te accepteren. Maar wie vergeeft de mens die vastloopt door wat hij heeft gedaan? Een dodelijk ongeluk, verkrachting, geweldsmisdrijven, leugen en bedrog en tal van andere zaken waardoor iemand zich belast voelt... Geen mens kan dat rechtzetten en iemand met een normaal ontwikkeld verantwoordelijkheidsgevoel bevrijden van zijn eigen verleden. Behalve God...

De mens die zich bezig houdt met de dood, vindt God of hij wordt depressief. Ligt het niet vaak zo? Velen die niet in God geloven proberen de gedachte aan de dood te ontlopen. Anderen besluiten tot een voortijdige euthanasie, want ‘wat heeft het leven hen nog te bieden?’ Ze hebben de waarde van het bestaan in zaken als gezondheid, werk, geld, studie, ontspanning en vriendschappen uitgedrukt, en wanneer dat hen één voor één ontvalt heeft het leven ‘dus’ geen zin meer. Dan wordt hun leven psychisch al een ‘ondraaglijk lijden’ voordat dit fysiek het geval is. Maar hebben ze zonder God ooit het leven op haar waarde kunnen schatten?

E. De effecten van het geloof zijn heilzaam voor mens en maatschappij. Dat geldt dan vooral de mensen die een sterke godservaring hebben. Ik heb het niet over hen die slechts theoretisch of filosofisch over God spreken. Juist degenen die een sterke bekeringservaring hebben meegemaakt, tonen de behoefte om anders in het leven te staan, positiever en humaner, liefdevol en zachtmoedig. Ze willen graag anderen helpen en hun egoïsme wordt verzacht of verdwijnt bijna geheel. Hoe kan dat?

Diegenen die het geloof in God verslijten voor een misvatting, wishful thinking of het zelfs vergelijken met het geloof in kaboutertjes,  maken een grote inschattingsfout. Wiens leven wordt door één van die dingen ten positieve beïnvloed? Wie krijgt kracht en liefde sinds hij in kaboutertjes gelooft, of sinds hij waanideeën heeft? Het geloof laat door haar positieve uitwerking haar eigen belang zien.

Niet slechts de enkeling, ook de maatschappij profiteert van het geloof. Het is geen dom toeval dat wetenschap, democratie en humanisme ontwikkeld zijn binnen de setting van het Christelijke geloof. Blijkbaar zit er een sterke ontwikkelingsdrang in de Christelijke godsdienst. Dat blijkt ook uit het feit dat de kerken honderdduizenden vrijwilligers weten te leveren voor positieve activiteiten, die zich niet beperken tot de eigen kring: pastoraal werk, ziekenzorg, verslavingszorg, opvang van vluchtelingen, allerlei diakonale activiteiten zoals de voedselbank (vanuit het Christelijke geloof gestart), zorg voor eenzamen en ouderen, jeugdwerk, kinderwerk en nog veel meer.

Geen enkele instantie buiten de kerken is in staat zoveel mensen te bewegen tot onbaatzuchtige taken. De kerken besparen de overheid jaarlijks honderden miljoenen, puur door er te zijn. Zonder kerk ziet de wereld er een stuk harder en slechter uit. Zonder dat dit hardop erkend wordt, is de kerk eigenlijk onmisbaar voor een goed functioneren van de staat.

F. De logica van oorzaak en gevolg vereist het bestaan van een Eerste Beweger. Er zijn veel theorieën over wat er gebeurde na het begin van het leven. Maar wat ging daar nog aan vooraf? Wie gaf de aftrap? We hebben allerlei inzichten opgedaan over de samenhang tussen energie en materie. Maar wie heeft dat dan geschapen? Waar komt intelligentie vandaan? Waarom zijn mensen redelijke wezens en niet gewetenloos? Wat we ook bedenken aan theorieën over de oerknal en dergelijke, wie knalde er dan? En hoe kunnen lagere levensvormen uit materie ontstaan, en daaruit weer hogere? Er blijven juist op het vlak van de redengeving duizenden onbeantwoorde vragen, waarschijnlijk zelfs onbeantwoordbare vragen bij de ontkenning van het godsbestaan.

G. Zonder geloof geen moraal. Misschien gaat velen dat te ver, maar we zien het om ons heen gebeuren. Wanneer mensen geloof en kerk loslaten, zie je vrijwel onvermijdelijk een toename in misdaad, verslavingen, geweld en immoraliteit. ‘Ni Dieu, ni maître’ (geen god en geen heer), was een kreet van de Franse revolutie, die laat zien dat deze niet alleen een verzet was tegen een verwerpelijk wereldlijk gezag, maar ook tegen God. De ontwikkelingen sindsdien tonen een Europa dat gevallen is voor deze idealen, en dat is niet in haar voordeel.

De huidige gedachte, dat een vrij mens zich harmonieus zal ontwikkelen en iets moois van het leven zal maken, is onjuist. Een mens zonder heldere moraal zal - nog sneller dan anderen - rotzooi trappen. Nu heeft de maatschappij (althans de humanistische en antigelovige bovenlaag) geprobeerd dit probleem op te lossen door het kwade goed te noemen. Immoraliteit is geen ondeugd maar een must geworden, geldzucht is geen ondeugd maar een economische motor, egoïsme is geen ondeugd meer, maar een uiting van de menselijke vrijheid, drugs zijn niet slecht, maar slechts een middel tot experimenteren met het leven, abortus is geen moord, maar een bevrijding van de vrouw uit haar gebondenheid, pornografie is geen ondeugd, maar slechts een onschuldig tijdverdrijf, en pornoacteurs zijn geen misdadigers maar kunstenaars. Maar je roeit het kwaad niet uit, door het kwade opeens ‘goed’ te noemen. Haar destructieve kracht blijft zich roeren.

Intussen kweken we mentale slappelingen en verslaafden bij bosjes op. Hoelang kan de maatschappij nog blijven drijven? Want één ding ziet ze wel, en op dat punt denkt ze hetzelfde als het Christelijke geloof: de morele overtuiging moet van binnen komen. Anders werkt het niet. Alleen, wie stopt er in de mens wat er van nature niet inzit? De Oosterse gedachte die onze huidige maatschappij drijft is: een mens  heeft vanzelf besef van goed en kwaad, en weet daar zelfstandig voor te kiezen. De Christelijke opinie is: De mens heeft weliswaar besef van goed en kwaad, maar vindt in zichzelf de neiging tot het kwade (de zonde). Zonder heldere normering maakt hij er een puinhoop van.

Waar haalt de mens die normering vandaan? Uit de maatschappij? Onvoldoende. Die maatschappij benadrukt vooral de vrijheid van de individu, ook om kwalijke beslissingen te nemen. Je mag niemand iets in de weg leggen. Dat de mens geneigd is te zondigen, wordt weggeredeneerd met woorden als ‘vrijheid’ en ‘experimenteerdrang’ - en zo tovert men het kwade om tot iets wat goed lijkt te zijn. Deze handelwijze - die sommigen als een recht zien, hoe krom ook - is een mode die past bij een doorgeslagen individualisering, die de ontworteling van de individu en verloedering van de maatschappij versnelt.

H. Godsgeloof als maatschappelijk cement. Wat bindt mensen in de maatschappij samen? Het lijkt bijna onmogelijk antwoord op deze vraag te geven zonder een sterke religieuze inhoud. Het is niet toevallig dat het ‘Wilhelmus’ zowel een kerkgezang als het Nederlandse volkslied is. Dat religieuze element vind je in tal van volksliederen en ook in de eerbied voor de vlag en andere vormen van betoon van patriottisme terug. Wanneer het voor ieder duidelijk is dat kerk en geloof een rol in de maatschappelijke en politieke eenheid van een land spelen, kun je de onsmakelijke vergoddelijking van de staat voorkomen, die je bij tal van autoritaire systemen ziet. Wanneer de kerk haar rol niet speelt, gaat de staat dat proberen te doen...

Nu het Westen het geloof uit de politiek en het openbare leven probeert uit te bannen, moet ze wel tot de slotsom komen dat er weinig meer overblijft dat Nederlanders en anderen tot een eenheid samensmeedt. Slechts het heimwee naar eenheid en onderlinge verbondenheid blijft bestaan, als een stille getuige van een verloren waarheid.

Nawoord

God is geen passieve, onkenbare macht. Hij is anders dan de godsopvatting van velen. Hij is dichtbij en Hij handelt. Wie zich met overtuiging tot God wendt, ervaart bijna á la minute een sterke geestelijke en morele verandering. Dit wordt een drijfveer die zich ook maatschappelijk ten positieve uitwerkt. Die mens wil goed doen, niet omdat anderen erop toezien, of omdat de wet dat zegt, maar van binnenuit. De maatschappij vaart wel bij een sterke beleving van het Christelijke geloof, en lijdt onder de afwezigheid daarvan.

De grote vragen die atheïsten, agnosten en gelovigen proberen te beantwoorden zijn:

  1. Ligt het heelal in handen van een intelligente, persoonlijke God of is het onpersoonlijk en dom?
  2. Is het leven zinvol of zinloos?
  3. Is het leven toeval of ontworpen?
  4. Is het leven eindig of eindeloos?
  5. Bestaat er een verschil tussen goed en kwaad, zonder godsgeloof?

Ieder zal beseffen dat het nogal uitmaakt hoe die vragen worden beantwoord.

Nog één aanvulling vanuit het bijbelgedeelte waar ik mee begon. Geloof in God is niet slechts een verstandelijke bezigheid. Wie in God gelooft, merkt dat dit niet vrijblijvend is. Er gebeurt iets met die gelovige: hij wordt gered: “Jezus Christus is in de wereld gekomen om zondaars te redden.” De bijbelse boodschap brengt ons niet slechts tot de verstandelijke aanname dat God bestaat, maar leidt de mens die oprecht is ook tot de persoonlijke ervaring van schuldvergeving en de zekerheid van het eeuwige leven. Dat is wat het woord ‘redding’ in zich bergt.

Geloof betekent in het Joods-Christelijke geloof (dus in de hele Bijbel, Oude en Nieuwe Testament): een houding van vertrouwen en overgave aan de levende God. Hij is een God die handelt in liefde, en dus geen onbereikbaar en/of onpersoonlijk Wezen.

Over die persoonlijke band met de Schepper, als gevolg van het geloof, schrijft Hebreeën 11:6: “... Wie Hem (God) wil naderen moet immers geloven dat Hij bestaat, en wie Hem zoekt zal door Hem worden beloond.” Echt geloof legt de basis voor een persoonlijke relatie met God. Wie slechts veronderstelt dat er een God is, heeft nog geen notie van wat het geloof inhoudt, al is zijn aanname als zodanig niet verkeerd. Wat is de waarde van godsgeloof zonder overgave? Niets. Daarover spreekt de Bijbel in Jakobus 2: 19: “U gelooft dat God de enige is? Daar doet u goed aan. Maar de demonen geloven dat ook, en ze sidderen.” Het is niet onze mening die iets ten goede in ons uitwerkt; dat doet God, die waar het ware geloof is, zelf ook aanwezig is en handelt.

Ongeloof is een ziekelijke afwijking, vond een halve eeuw geleden professor en psychiater H.C. Rümke uit Utrecht. Deze man was zelfs een jaar rector-magnificus van de Utrechtse Universiteit. In zijn boek “Karakter en aanleg in verband met het ongeloof” noemt hij het ongeloof een neurose. Aardig, niet? Voor velen is deze redenering een soort Umwertung aller Werte (mag ik u even plagen met een vreemde taal?). Mij bevalt dat wel. En u?

Met een vriendelijke groet van

Bram Krol

(4/6/2013; inclusief een aanvulling van 10/6/2013)