WONDEREN ONDER DE KIRATI IN NEPAL

een roerige reis

Eind 2003. Ik was in Nepal met de bedoeling een boek te schrijven over het zendingswerk van de Himalayan Evangelical Fellowship (H.E.F.). Ik had een prachtige reis uitgestippeld, samen met een evangelist, in een afgelegen gebied in het middelgebergte in het verre oosten van Nepal. Maar er was een rebellie gaande. De Maoïstische rebellen hadden grote delen van het land bezet. Ze waren oppermachtig en regeerden met harde hand. Ze hadden het been afgehakt van een Spaanse toerist, die zijn geld niet wilde afstaan ‘voor het goede doel’, ergens in het gebied waar ik heen wilde. Een boer, die zijn laatste koe zelf wilde houden, was in Sakeyjung doodgeschoten. Daar moest onze voettocht beginnen. Die plannen vielen dus in het water.

Ik had nog een ander plannetje in reserve. In de omgeving van Pakhribas (ten noorden van Dharan) was het rustig, was me verzekerd. We namen de bus naar Hile waar we aan onze voettocht begonnen. We wilden eerst naar het dorp Hattikharga, waar de H.E.F. een gemeente had gesticht. Meer naar het noorden was het Evangelie nog nauwelijks doorgedrongen. Daar zouden we daarna heengaan. Twee evangelisten vergezelden me, Kuber Gurung en James Poudel. En dan ook Wart, een Nederlandse jongen, die met me meereisde. Nou, hij kwam aan zijn trekken. Al de eerste dag in Nepal zaten we op de thee bij de minister-president...

Al na drie kwartier kwamen we de eerste patrouille van de rebellen tegen. Ze waren zelf ook met stomheid geslagen. Welke toerist waagde zich nog in Nepal? Ze vergaten zelfs om geld van ons af te troggelen. Ook hier was het té gevaarlijk.

Een motorordonnans bracht een brief naar Pakhribas, dat nog niet ‘bevrijd’ was, maar waar ook geen militairen kwamen. Daar brachten we die nacht door. Ik moest betalen. Direct vertrokken we naar veiliger gebied, dichtbij een grote kazerne. Twee dagen later namen we een kop thee in een restaurantje. Iemand zat stilletjes het politiebureau aan de overkant te observeren. “Wat moet die daar?” vroeg Wart. “Sst,” zei ik, “Thee opdrinken en wegwezen.” Een paar dagen later was daar een bomaanslag. Wat nu? Ik beschouwde mijn reis als mislukt. Hier viel niets over te schrijven.

Het geloof van de Kirati

Ik onmoette ds. M.H.Subba uit India, de directeur van de H.E.F., in Birtamod, in de verre zuid-oosthoek van Nepal, dichtbij de grens. We logeerden bij een neef van hem, iemand die geld heeft verdiend als chauffeur van de sultan van Brunei. Hij heeft een prachtig huis van vier etages. We logeerden er prinsheerlijk. Onze gastheer was Christen, Hindoe noch Boeddhist. Mijn belangstelling was gewekt. Moslim dan? Hij lachte. Nee, hij hoorde bij de beste religie op aarde. Hij was een Kirati-gelovige. Hij wees me op de drie driehoekige vlaggetjes op het platte dak van zijn huis, twee witte en een rode.

Kirati? Wat is dat? Ik had er wel eens van gehoord, maar wist er het fijne niet van. Het is een verzamelnaam voor enkele stammen, met als grootste de Limboo, en verder een deel van de Rai en de Sunwar. Dat zijn de belangrijkste. Ooit vormden deze groepen een eenheid. In die tijd (rond het jaar 1400) was het Kirati koninkrijk groter dan het huidige Nepal. Pas op het einde van de zeventiende eeuw, toen de Engelsen zich al in India gevestigd hadden, werden de restanten van dit koninkrijk door de Nepalese legers ingenomen. Daarna werden de Kirati vreselijk onderdrukt.

De Kirati hebben hun eigen religie. Ze geloven in één God en niet in veel goden. Ook geloven ze niet, zoals de animisten, in heilige rivieren, bomen en bergen, ze aanbidden geen zon, maan of sterren en geloven niet in amuletten. Maar niemand lijkt precies te weten wat hun geloof inhoudt. Uiterlijk lijken ze het meest lijken op Hindoes, maar die gelijkenis is waarschijnlijk van de laatste twee generaties. Na een communistische opstand in 1951 is hun verdrukking nog flink toegenomen. Een eigen religie was niet toegestaan; de hele bevolking moest Hindoe in het enige hindoerijk op aarde. In die tijd is de Kiratibeweging verhindoeïseerd om te kunnen overleven.

“Dat hebben we allemaal. Dan weet je dat je met een echte gelovige te maken hebt.” Zo verklaarde Negendra de vlaggetjes. Wát ze te betekenen hadden wist hij niet. Wat hij geloofde ook niet. Slechts enkele vage dingen wist ik uit hem te krijgen. Je moet God vereren in traditionele lange witte kleren, en bij hoogtijdagen moet je in die kleding zesmaal om de heuvel, waarop de ashram van de goeroe staat, heenlopen.

naar de goeroe

Dat was de oplossing. De goeroe! Die weet alles. Daar moest ik mijn vragen maar aan stellen. Want hij is de speciale afgezant van God voor de Kirati. Negendra werd razend enthousiast. Ik moest de goeroe ontmoeten. Dan zou ik op al mijn vragen antwoord krijgen. Het kwam prachtig uit dat hij binnenkort zijn vijftigste verjaardag vierde en bovendien zijn 25-jarige ambtsjubileum. Er zouden drommen mensen komen voor een festijn met klederdrachten, muziek en dans uit allerlei stammen en streken. Nog een week, en dan was het zover.

Ik keek Wart aan. Ik heb het al niet zo op goeroes, en zeker niet op goeroe Atmananda. Keer op keer hoorden we tijdens evangelisatietochten: “Nee hoor, ik luister niet naar u. Wij hebben onze eigen goeroe...” Ik had iets tegen die man.

In de tussentijd maakte ik een voettocht naar een dorp in de buurt van Damak (Wart had ik met hoofdpijn achtergelaten), in de lage voetheuvels van de Himalaya. Het zou daar veilig zijn. Maar ‘s nachts werd ik bijna gearresteerd door rebellen die naar me op zoek waren. Het is dat de twee grote honden in het huis waar ik logeerde zo vreselijk fel waren... Opeens ‘begrepen’ onze belagers dat ik naar een naburig dorp was vertrokken, wat een buurman beweerde. Tot aan dat moment twijfelde ik eraan of we wel naar de goeroe moesten gaan. Maar het was overal onveilig, behalve bij de goeroe. Terug naar Kathmandu wilde ik niet. We hadden geen keus.

De goeroe woont in een moeilijk bereikbaar dorp. Dat had hij als woonplaats uitgekozen, omdat het leger daar niet kwam. In de regentijd is het geheel onbereikbaar. Er loopt geen weg heen. De meeste mensen gaan te voet, hoewel er jeeps rijden door de bedding van een riviertje. Wij gaan per jeep, heel luxe. De ene keer rijden we door het kniehoge water over de rotsblokken, dan weer een stukje over land. We worden heen en weer geschud en stoten af en toe hard ons hoofd. Dan voert er een zandweg omhoog. Zo komen we in Larumba, inmiddels overspoeld door tienduizenden pelgrims.

We blijken de eerste westerlingen te zijn die de goeroe bezoeken. Hier zijn wij de grote curiositeit. Elke stap die we zetten wordt nauwkeurig gadegeslagen en becommentarieerd. Ik word van de ene culturele manifestatie naar de andere gesleept door enkele bestuursleden van de stichting van de goeroe. Ik prijs jongeren om hun voordracht, rustige declamatie of bijzondere expressie tijdens een dichtwedstrijd, deels in het Nepalees, deels in het Limboo, de oude taal van de Kirati. Wart ergert zich. “Zo duurt het nog langer!” Er komt inderdaad geen eind aan. Er zijn wel veertig participanten. Tot slot mag ik de prijsjes uitrijken, medailles met een afbeelding van de goeroe.

De bestuursleden rapporteren over me. “Een beschaafd man, bijzonder geïnteresseerd in onze cultuur.” Dat valt goed bij de goeroe. Ik ben opeens ‘de onderzoeker’ geworden, één van de grootste deskundigen op aarde op het gebied van Nepalese culturen. Had ik dat gezegd? Maar wie ik echt ben, doet er niet toe. Ik dien hier slechts ter opluistering.

Tijdens de massale bijeenkomsten tonen allerlei groepen hun vaardigheden. Muziek en dans, prachtige costuums. Monotone liederen. Tromgeroffel en de roffelaars kunnen met hun grote trommen ook nog dansen. Ogen en oren komen we te kort. De goeroe zit op een zeer hoog podium tegen een berghelling aan gebouwd. Hij bekijkt alles met een instemmende glimlach. Dan neemt hij het woord. Hij spreekt zacht en bedachtzaam. Honderden volgelingen schrijven naarstig alles op, om geen woord van de orakels en godswoorden te vergeten.

De goeroe neemt de tijd. Anderhalf uur... Er lijkt geen eind aan te komen. Ik versta geen woord. Ik krijg spierpijn. We zitten op de harde grond. Wart kan af en toe wat lopen en filmen. Hij ziet er in zijn sportieve, donkere kleding uit als een professional. Dat trekt de aandacht van de goeroe. Hij vraagt nog eens nadrukkelijk naar die vreemdelingen. “Een onderzoeker, en iemand van de buitenlandse pers....” Dat valt goed. Opeens, midden in het programma, worden we gewenkt vanaf het podium. De massa kijkt jaloers toe.

In de zenuwen krijg ik mijn bergschoenen bijna niet uit. Tenslotte loop ik op één blote voet en één sok naar boven, langs een steil trappetje. Boven aangekomen krijgen we, temidden van andere genodigden, onder wie een minister en een generaal, een plaatsje op een plastic stoel, twee meter onder de goeroe.

het eerste wonder

Een dag kreeg ik opeens een ingeving. Ik weet tot op de dag van vandaag niet hoe dat kon. Sprak God zelf me aan? Het was maar één raadselachtig zinnetje dat me zeer verbaasde. “De wortels van deze beweging zijn Christelijk.” Ik zei het tegen de mannen die met me mee waren gekomen. Nieuwsgierig? Om me te beschermen. Ze begonnen te lachen. De omstanders vroegen wat er was. Zij moesten ook lachen. Het leek zo onmogelijk. Alle gewoonten, offers, de prevelementjes, de liederen... leken zo precies op wat je in elke tempel in Nepal hoort en ziet. Alleen was de tikka (een stip tussen de ogen als teken van de zegen van de goden) niet rood maar geel.

De boodschap kwam de goeroe ter ore. Hij was bijzonder nieuwsgierig naar wie die buitenlanders toch wel mochten zijn. Ieder verwachtte een afwerend commentaar. Maar hij zei publiekelijk: “Die man weet dingen die niemand kan weten. Hij is door God gestuurd. Hij is een goeroe, net als ik. Je moet naar hem luisteren.” Vanaf dat moment was ik goeroe. Ik wist niet of ik daarmee vereerd moest zijn. Goeroe? Op zich zegt dat maar weinig. Het betekent: leraar. Maar de Kirati erkennen slechts één goeroe als hun spirituele leider. En nu dus twee. De reikwijdte van die uitspraak ontging me totaal. Dat bleek pas in de jaren die volgden. Dat was het eerste grote wonder, waardoor de deur openzwaaide voor het Evangelie.

het tweede wonder

Een tweede wonder volgde vijf jaar later. In Nederland stond ik in contact met de secretaresse van een stichting die bouwwerken inde Derde Wereld realiseert. Omdat de Kirati graag een ziekenhuis wensten in Larumba, heb ik dat als een project bij die stichting ingediend. Terwijl ik opnieuw in Nepal was, kreeg ik te horen dat dat project was aanvaard. Er ging een groot gejuich op. Er werd een rondedans gedaan. Dat was dan een zegen van de God over Wie ik sprak. Het ging om een groot bedrag, en om de gezondheidszorg voor meer dan 50.000 mensen in Larumba en wijde omgeving, waar ‘niets’ was.

Maar terug in Nederland bleek dat de secretaresse van de stichting op eigen houtje had gesproken. Het project werd afgeblazen. Er viel niet meer over te praten. Brieven en mails werden niet beantwoord. Ik was bang dat ik mijn neus nooit meer kon vertonen bij de Kirati. Zij zouden mij als een grote bedrieger zien. Zouden ze ooit begrijpen dat ik zelf bedrogen was uitgekomen? Ik zat er zwaar over in.

Het ging om 60.000 euro. Ik wist niet hoe ik zoveel ooit bijeen kon krijgen. Die zorg kwam ter ore van de beheerder van een fonds voor goede doelen. Hij zei opeens: “Ik sta daarvoor garant.” Dat is het tweede wonder. Later heb ik de ware toedracht aan de goeroe verteld. “God is met jou,” was zijn reactie. Inmiddels staat het ziekenhuisje er.

Af en toe kon ik iets van het Evangelie kwijt in Larumba. Maar de goeroe bleef afstandelijk en ongrijpbaar. Soms liet hij uren op zich wachten, totdat hij voldoende inspiratie had om zich te vertonen. Zijn eenvoudige woning (de ashram) had ik slechts vanuit de verte gezien. Maar eens kon ik, toen ik op bezoek was met een groep vakantiegangers, tussen muziek en dans door een eerste evangelisatietoespraak houden. De mensen waren er diep door geraakt. Kirati laten niet snel hun emoties zien. Toen wel. Ze hadden tranen in hun ogen en omhelsden de toeristen.

Langzaam werden de betrekkingen amicaler. De goeroe vertelde dat hij dagelijks uit de Bijbel las. De goddelijke verering (hindoeïstisch!) die hij kreeg, verminderde aanzienlijk. Hij benadrukte dat de Kirati in één God geloven. Ze zijn dus geen Hindoes. Ook zei hij: “Ik bid elke dag tot jouw Jezus.” De voorzitter van zijn hoofdbestuur, Keher Singh Yongyang, zei dat hij Christen was geworden. Maar hij bleef op zijn post om de Kirati naar Christus te leiden. Een jaar of drie geleden werd ik voor het eerst naar de ashram gebracht, om thee te drinken met de goeroe. Sindsdien kan ik daar zó heen.

het begin van een volksbeweging?

Santosh Ranapaheli uit het dichtbij Larumba gelegen Damak, is mijn tussenpersoon in het contact met de goeroe. Hij belegde samenkomsten met Kirati studenten en gaf hen een Bijbel. Toen kwam de vraag of we ook niet in Larumba het Evangelie wilden brengen. Let op, dat verzoek kwam van de Kirati zelf. Zo konden we begin maart 2013 een evangelisatiefilm vertonen en mocht ik uitgebreid het Evangelie doorgeven. De mensen vonden het prachtig en waren diep geraakt.

De gezondheid van de goeroe laat te wensen over. Dat bracht een stroom van geruchten op gang. Hij zou gezegd hebben dat zijn volgelingen - als hij er niet meer is - allen Christen moeten worden. Dat veroorzaakte een grote openheid voor ons evangelisatiewerk. Na afloop zeiden ze: “We hebben twee goeroes. De ene begrijpen we, de andere niet. Laten we degene die we begrijpen maar volgen...” De filosofische Atmananda begrijpen velen niet. De simpele evangelieverkondiging wel. Maar ik wil geen tweespalt. Wat nu? Die vraag proberen we tactisch op te lossen. Tot hiertoe is de Kiratibeweging min of meer een eenheid, al kiezen verschillende politieke radicalen voor een andere aanpak van de maatschappelijke problemen dan de vredelievende Atmananda. En dat levert wrijving op.

Wat is onze kracht? Dat is onder andere dat we ons heel bescheiden hebben opgesteld, en niet begonnen zijn met evangelisatie zonder toestemming van de leiders. Meestal is dat een teken van zwakte. Maar door dat geduld en ons respect voor de cultuur van de Kirati werden we vrienden, en viel elk gevoel van dreiging weg. Wij zeiden niet: “Jullie moeten bij ons komen,” of: “Jullie zitten er naast.” Wel kon ik af en toe iets van hun vergeten verleden boven water halen. Dat vonden ze uitermate interesssant. De Kirati weten dat ze heel veel van hun eigen geloof zijn kwijt geraakt, door de langdurige onderdrukking. Dat geeft ons de gelegenheid om de gaten in hun kennis op te vullen.

Wat ook meespeelde zijn enkele sociale projecten, een computerprogramma, wat kleinere vormen van sociale hulp en vooral het ziekenhuis. Zonder dat we een woord zeiden, spraken de mensen zelf. “De Christenen zijn de enigen die om ons geven...” Dat opende de harten van velen.

De Kirati zijn een groot volk van ongeveer anderhalf miljoen mensen. Ze wonen in het oosten van Nepal en in het westen van de Indiase deelstaat Sikkim. Ze menen dat ze een zegen zullen brengen voor de hele mensheid, ooit. Dat is één van de overgebleven brokstukken van hun oude geloof. Maar hoe?

Volgens de overlevering komen de Kirati uit Noord-Irak, en zijn ze altijd monotheïstisch geweest. Ooit vormden drie verschillende stammen een eenheid: Lepcha, Rai en Limboo. Ongeveer aan het begin van onze jaarrekening scheidden eerst de Lepcha’s zich af (die momenteel in het gebied van Darjeeling en in Sikkim wonen). Ze vormden een groot rijk, dat tenslotte inkromp tot het huidige Sikkim. Het oude schrift van de Lepcha’s heeft zes letters die gelijk zijn aan letters van het oud-Hebreeuws (het Hebreeuwse schrift dat stamt van voor de tijd van het huidige), wat kan duiden op een afkomst uit of betrekkingen met het oude Midden-Oosten. Ook hebben ze allerlei gewoonten die verwijzen naar het Joodse geloof, wat één onderzoeker (de heer A.R.Foning uit Darjeeling in “Lepcha, my vanishing tribe”) ertoe bracht een Israëlitische afkomst te veronderstellen. Voor het begin van onze jaartellibng was er geen andere monotheïstische religie bekend dan het Jodendom. Ligt dat aan de basis van het Kirati-geloof?

Later zijn er ook Christelijke invloeden geweest onder de Kirati, waarschijnlijk uit de tijd van de zogenaamde Nestorianen. In sommige tempels worden oude, Nestoriaanse kruizen vereerd en een overledene krijgt een houten kruis op zijn borst bij zijn begrafenis, een oude gewoonte in de oosterse kerken. En van later tijd (1943, Phalgunanda) stammen contacten van de eerste goeroe van de Kirati met het christelijke geloof, dat hij onder dekmantel van zijn goeroeschap in Nepal binnenbracht.

Een religieuze volksbeweging is een massale overgang naar een andere religie of een andere wijze van denken/geloven. In de Gemeentegroei-beweging is daar veel over geschreven door dr. Donald MacGavran. Ze hebben hun eigen wetmatigheden. Kerk en zending weten er vaak niet goed mee om te gaan. Weinigen krijgen er ooit mee te maken. Is iets dergelijks gaande onder de Kirati nu duizenden vragen om Bijbels en evangelisatie? Velen gebruiken de begroeting van de Nepalese Christenen: ‘Jay Massih’ (‘Prijs de Messias’). Voor hun gevoel zijn ze Christen geworden, al weten ze bijna niets van het geloof... Maar zó begint een massale beweging. Maken we die in Oost-Nepal mee?

Bram Krol

17-09-‘13

Naschrift 1: Ik heb het boekje “Geslechte bergen” (zie de website www.bramkrol.com ) - geschreven na mijn eerste bezoek aan de goeroe - nog weer eens goed doorgelezen. Het is een interessant verslag, geschreven ver voordat ik de reikwijdte van het contact met goeroe Atmananda besefte, en waarin ik zelfs geen gewag maak van mijn ‘aanstelling’ als goeroe, wat me in het begin niets zei.

 

Naschrift 2: Wart is inmiddels getrouwd met een Nepalese vrouw, die hij in Oost-Nepal ontmoet heeft. Ook is hij bestuurslid van de Stichting tot Steun aan de H.E.F.

 

Naschrift 3: Het contact met de Kirati en de goeroe wordt onderhouden door de Stichting Facilite (in Nepal: Facilite Foundation).