Meer dan 500 tegelijk
Over de grootte van de kerk in haar allereerste begin
Wat betekent 500?
Paulus behandelt in 1 Korintiërs 15 de opstanding uit de doden, te beginnen die van Jezus Christus. Hij noemt daarbij iets, wat je nergens anders in de Bijbel vindt. “Daarna is hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie er enkelen gestorven zijn, maar de meesten nu nog leven.” (1 Kor. 15: 6) De nauwkeurige lezer zal merken dat ik twee woordjes heb weggelaten. In de Nieuwe Bijbelvertaling staat na broeders nog vermeld: “en zusters”. Dat is in overeenstemming met de gelijkheidsidealen van onze tijd, maar dat staat er niet. Vaak kun je ‘broeders’ lezen als ‘broeders en zusters’, maar dat gaat gewoonlijk niet op voor dergelijke tellingen. Bij de Joodse telwijze werden bij grotere aantallen de gezinshoofden geteld. Daarmee wordt ‘broeders’ een begrip dat niet past in ons huidige gelijkheidsideaal. Deze wijze van tellen vinden we herhaaldelijk in de Evangeliën. Soms wordt er nadrukkelijk aan toegevoegd dat vrouwen en kinderen niet werden meegeteld. Paulus, die een farizese opleiding had, zal niet anders geteld hebben dan zoals gebruikelijk was in zijn tijd onder zijn volk.
De plaats van de 500 in de vroege kerk
De mededeling heeft vele kanten. Om te beginnen blijkt uit deze paar woorden dat de ooggetuigen van de opstanding in ere waren. Het was bekend, zelfs bij Paulus die vrijwel voortdurend ver buiten Israël verbleef, dat sommigen van die grote groep al waren overleden, maar het overgrote deel was toen hij zijn brief schreef (20 à 25 jaar na de beschreven gebeurtenis) nog in leven. Was dat mede omdat zich onder hen veel rondreizende evangelisten bevonden, die hij onderweg ontmoette, of waar de andere apostelen mee samenwerkten? Hadden ze functies in de gemeenten? Behoorde een deel van hen tot de leiders van de ontluikende kerk? Ze waren in geen geval uit het zicht verdwenen. Ze worden door Paulus als blijvende en betrouwbare getuigen aangehaald. Iets minder dan 500 getuigen van de opstanding waren dus nog in leven. Dat waren allen (of bijna allen) Joodse Christenen, afkomstig uit het land Israël en de omringende gebieden. Ze vormden een opvallende en bekende minderheid onder de duizenden gelovigen die de kerk in het ‘heilige land’ telde. Ik gebruik het woord: ‘getuigen van de opstanding’, omdat ze als zodanig worden aangehaald door Paulus. Ook zij hebben zich, samen met de apostelen en veel anderen, gewijd aan de verkondiging van het Evangelie, vanaf het begin. Een beweging die start met honderden actieve en overtuigde getuigen, is een grote en sterke beweging.
500 = 2000?
500? Maar wat betekent dat? Uitgaande van de gebruikelijke manier van het tellen van grote groepen, betekent dat, dat de Christelijke gemeenschap-in-wording, uit de tijd na de kruisiging en vooraf aan de uitstorting van de heilige Geest, minstens 2000 mensen telde, namelijk de genoemde 500 gezinshoofden, met hun vrouwen en kinderen. Als je stelt dat ze gemiddeld twee kinderen hadden, kom je op 4x500=2000-. Niet ieder zal een getuigende gelovige zijn geweest. Er zullen veel kleine kinderen onder die 2000 zijn geweest. Niet in elk gezin zullen zowel man als vrouw gelovig zijn geweest. Maar dat beïnvloedt de globale schatting niet. Onder die grote groep gelovigen waren in elk geval meer dan 500 gezinshoofden.
De kwaliteiten van de ‘500’
Dat betekent dat de volgelingen van Jezus al voor Pinksteren bijeenkwamen. Hoe kan Jezus anders aan meer dan 500 van hen gelijktijdig verschijnen? Omdat Jezus over een groot gebied heeft gewerkt, is het onwaarschijnlijk dat dit de enige groep was die samenkwam in zijn Naam. Gezien de grootte van zijn werkterrein zijn er naar alle waarschijnlijkheid meerdere van die groepen geweest. En waarom kwamen ze samen? In elk geval om te bidden, zoals ook de volgelingen van Jezus in Handelingen 1 dat deden. Ook om de woorden van Jezus door te geven en te overdenken? Mogelijk hebben ze ook organisatorische zaken besproken, net als de 120 gelovigen genoemd in Handelingen 1. Maar belangrijker is nog: De gewoonte om als volgelingen van Jezus samen te komen, bestond al in de korte tijd van Jezus werkzaamheden op aarde en de dagen na zijn kruisiging. Dat kun je ook al opmaken uit bijvoorbeeld het gebruik van de woorden ‘de geringen’, ‘de kleinen’ en ‘de gemeente’, zoals dat vooral gebeurt in het Evangelie van Matteüs. Ik zal dat nog nader uitwerken, maar dat lijkt te duiden op een gemeenschap-in-wording, die zichzelf onderscheidde van het Jodendom, waar het echter grotendeels nog in opging. Voeg daarbij de grote groepen die Jezus volgden (en in Hem dus iets gemeenschappelijks hadden, o.a. de ‘72’ genoemd in Lucas 10), met de kerngroep van 12 discipelen als hun organisatorische middelpunt, nadat Jezus naar de hemel was gegaan. Na kruis en opstanding was die groep weliswaar voor een deel diep teleurgesteld (zoals die twee broeders uit Emmaüs in Lucas 24), maar niet opgeheven.
Handelingen 1
Het Bijbelboek Handelingen geeft enkele bijzondere aanwijzingen over de groep volgelingen die Jezus achterliet. De kerngroep komt samen in Jeruzalem, de stad waar de vervolging het hevigst was. Samen met de ‘twaalf’ waren ook de vrouwen die Jezus volgden’ en diens fysieke broeders aanwezig (1: 14). Vers 15 vertelt van een samenkomst met nog weer 120 mensen (in het Grieks staat vermeld ‘namen’). Mannen en vrouwen? Maar vers 16 doet weer denken aan de telling van alleen maar mannen. Laten we uitgaan van ongeveer 120 mensen. Veel meer zullen er niet in een zaal gepast hebben. Maar er is een ander punt dat onze aandacht trekt. Er moet een apostel worden aangesteld voor de opengevallen plaats van Judas Iskarioth. Uit een grotere groep van bekende volgelingen van Jezus, moet er iemand voor die functie gekozen worden, die vanaf Jezus’ doop door Johannes tot en met de hemelvaart aanwezig waren bij alle belangrijke gebeurtenissen. Er was dus een grotere groep die die hele periode met Jezus is opgetrokken. Deze wordt zelden vermeld, behalve dan in de getalsmatig wel heel rekbare vermelding van zijn ‘discipelen’. Bij de doop door Johannes en bij de hemelvaart worden ze niet vermeld, al waren ze er wel bij. Al licht waren er nog veel andere volgelingen, die later zijn aangehaakt. Maar de mannelijke volgelingen vanaf het eerste uur vormden waren bij name bekend. Aan hen werd een bijzondere plaats toegekend. Ook trekt onze aandacht dat deze groep bijeen was in gebed en ook om organisatorische zaken te regelen. Je kunt je afvragen waarom men het nodig vond om 12 leiders te hebben. Een groep van 120 mensen heeft geen 12 leiders nodig. Dit lijkt ook te wijzen op een veel grotere omvang van de ‘groep rondom Jezus’, al voor Pinksteren.
De kinderen van het Koninkrijk
In vooral het Matteüs-evangelie zien we allerlei verwijzingen naar een groep-in-wording. De groep bestond al ten tijde van Jezus en was door Hem op gang gebracht, maar de organisatiegraad was in het begin nog gering. Het was een kerk-in-wording, een zich ontwikkelende gemeente. Jezus spreekt daarvan in Matteüs 18: 15-21. Die gemeente kwam onder andere samen voor gebed. Er was een tuchtprocedure, dus er was ook een ethische code, die gebaseerd zal zijn geweest op de Joodse wetten en de leer van Jezus. Die samenkomsten vonden min of meer geregeld plaats. “… Leg het dan voor aan de gemeente.” (:17) Aan die gemeente werd ook een grote mate van gezag toegekend (zie het ‘binden’ en ‘ontbinden’ in vers 18). Elders in het Evangelie naar Matteüs vinden we de vermelding van ‘de geringen’, ook ‘de kleinen’ of ‘de eenvoudigen’ en ‘de kinderen’ (10:42; 11:25; 18:5,6; 17:26; 18:7; 18:10). Het lijkt in al die gevallen te gaan om een herkenbare groep met een eigen overtuiging en zelfs een zekere interne structuur. In Mat. 10:42 en ook op andere plaatsen gaat het over ‘deze geringe mensen’, die in de voorgaande verzen met ‘profeten’ en ‘rechtvaardigen’ worden aangeduid. Zij lieten blijkbaar van zich horen en waren voor ieder te herkennen. Hun grootste kenmerk was dat ze Jezus volgden. Daarom worden ze meerdere keren aangeduid met ‘de geringen die in Mij geloven.’ Nog weer andere woorden worden voor hetzelfde fenomeen gebruikt, namelijk een bijzondere groep in Israël, gevormd door en rondom Jezus. Ik noem: ‘de rechtvaardigen’, ‘kinderen van het koninkrijk’, ‘leerlingen van het koninkrijk’, ‘de uitverkorenen’ (respectievelijk Mat. 13:43, 13:38; 13:52; 24:31). Dat deze groep zich duidelijk onderscheidde van andere stromingen in Israël, blijkt bijvoorbeeld uit Mat. 13:52, waar het gaat over “schriftgeleerden die leerlingen in het koninkrijk” worden. Daar behoorde een schriftgeleerde gewoonlijk dus niet toe. Daarvoor was een duidelijke heroriëntatie nodig. Nog andere woorden en beelden duiden op hetzelfde verschijnsel van een herkenbare Jezus-beweging. In alle gevallen gaat het om een getuigende beweging gebouwd op de woorden van Jezus, te typeren als een heiligingsbeweging zoals die al door Johannes de Doper in het leven was geroepen.
“Ik zal mijn kerk bouwen”
“En Ik zeg je: jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen…” (Mat. 16:18) Is hier de kerk iets toekomstigs, of gaat het om de toekomstige structuur van de kerk met een bijzondere positie voor de apostelen? (Zie ook het volgende vers over de sleutels van het koninkrijk). Kerk wil niets anders zeggen dan: samenkomst. Het gaat om de mensen die ‘eruit geroepen’ zijn (in het Grieks: ek-klessia), uit het maatschappelijke en economische leven dat ze voor een korte tijd achter zich laten om deel te nemen aan een religieuze samenkomst. Omdat Jezus dikwijls verwijst naar een groep die rondom Hem is gevormd, kies ik voor het laatste, dus: de toekomstige structuur van de kerk. De kerk-in-wording bestond al, maar haar organisatorische vorm moet nog gestalte krijgen. Het heeft geen zin over een ‘kerk’ te praten, als niemand begrijpt waar het over gaat. De getuigende beweging van Jezus was al tijdens zijn werk op aarde een feit. De woorden van Jezus over het ‘komende koninkrijk’ hadden een grote plaats in zijn originele prediking en in deze groep. In Mat. 19:12 gaat het over mannen die zichzelf gecastreerd hebben vanwege het koninkrijk van de hemel. Mensen profeteren in de naam van Jezus (Mt. 7:22) en drijven in zijn naam boze geesten uit. Dat was blijkbaar niet beperkt tot de evangelisatie-stage van de twaalf apostelen in Mattheüs 10. In hetzelfde Evangelie lezen we in 9:37 over de oogst en de arbeiders. De beweging van Jezus was een getuigende beweging, naar Zijn voorbeeld. Dat zie je ook in 10:32,33 (over het publiekelijk erkennen of juist verloochenen van Jezus). Deze beweging werd hevig vervolgd. (10:22,23) Ook in de uitspraak: “Wie niet voor Mij is, is tegen Mij” (Mt. 12:30) kom je een herkenbare beweging tegen, net als in de uitspraak dat het koninkrijk is voor ‘wie is zoals zij.” (Mt. 19:14) In Mat. 21:43 gaat het over een ander volk dan Israël, dat de wijngaard “wel vrucht laat dragen.” Onder hen vind je “profeten, wijzen en schriftgeleerden” die God naar het Joodse volk stuurt, maar van wie velen martelaren zullen worden. (23:34) Ik zou nog stil kunnen staan bij: ‘jullie’ uit Mat. 24: 9 en de verkondigers in 24:14. Dat alles verwijst naar een herkenbare groepering. Dat loopt alles uit op de Grote opdracht in Mat. 28:19, waar het gaat om een zich steeds verder uitdijende gemeenschap van discipelen, die dopen en verkondigen, die mensen vormen en die een heiligheidsideaal nastreven.
De groepering van ‘de Doper’
In de Evangeliën is het duidelijk dat Johannes de Doper niet alleen veel invloed had, maar dat er een gemeenschap rondom hem was ontstaan. Daarvan komen we verder in de tijd nog enkele voorbeelden tegen. In Handelingen 18 ontmoeten Prisca en Priscilla een zekere Apollos uit Alexandrië, die een zendeling lijkt te zijn geweest in Efeze van de beweging van de Doper. In Hand. 19 ontmoet Paulus – ook in Efeze - enkele mannen, die wel gelovig zijn, maar dan volgens wat ze van/via Johannes de Doper hebben gehoord. Blijkbaar bestond deze beweging nog 20 à 25 jaar na de dood van Johannes. De invloed van Jezus moet veel groter zijn geweest dan die van Johannes, want deze verwees naar Jezus als de Messias. Ook volgden veel aanhangers van de Doper later Jezus. Als er door Johannes de Doper dan al een zich voortdurend uitbreidende beweging ontstond, wat dan te denken van een beweging van Jezus?
500 betekent: een gelovige menigte
Terug naar de 500 van het begin. Jezus verscheen uitsluitend aan zijn volgelingen na de opstanding. Die volgelingen hadden al de gewoonte om samenkomsten te houden. In één van die grotere samenkomsten is Jezus lichamelijk verschenen. Reeds in het begin van Jezus’ openbare leven spreekt Matteüs over “… grote groepen mensen volgden Hem…” (4:25) Die groepen kwamen uit 5 geheel verschillende streken. Een groep is herkenbaar en traceerbaar. Het betekent meer dan een massa mensen die min of meer toevallig op hetzelfde moment samen aanwezig zijn op een station of in een vakantieoord. Reizigers en vakantiegangers vormen geen groep. Maar als er een speciale groep bestaat in Antwerpen en/of Amsterdam, dan zoeken we naar mensen met gemeenschappelijke idealen en kenmerken. De leden van de groep herkennen de andere groepsleden als leden van dezelfde beweging. In vijf verschillende streken in en rondom Israël waren er volgens Mat. 4:25 aanzienlijke groepen met volgelingen van Jezus. Die 500 zijn daar slechts een onderdeel van. Jezus kon of wilde zichzelf niet tonen op alle plaatsen en bij alle groepen. De beweging van Jezus telde voor de uitstorting van de Geest al duizenden en (waarschijnlijker) zelfs tienduizenden aanhangers, die een eerste begin vormden van de kerk die zich na Pinksteren pas goed begon te profileren. Het aantal volgelingen van Jezus in het jaar 30 AD was naar alle waarschijnlijkheid al groter dan wat vele historici willen aannemen voor het jaar 100AD! (Velen praten de kerkhistoricus Adolf von Harnack na, die meende dat er in 100AD tussen de tien en twintigduizend gelovigen waren). Dat was nog voordat de grote toestroom van bekeerlingen op gang was gekomen! En daarmee zijn de 500 een sleutel voor het verstaan van de kracht en omvang van de ‘Beweging van Jezus’.
Bram Krol