HET GOEDE RECHT VAN HET CHRISTELIJKE GELOOF

De kritiek van Tjarko Evenboer weerlegd - 2

Tjarko Evenboer werd in Christelijke kring bekend door zijn boek over de zondvloed en de zondvloedverhalen die je overal op aarde in de tradities van landen en stammen tegenkomt. “De wereldwijde vloed” bracht veel nieuws. Toen, tot verbazing van tallozen, brak hij met het Christelijke geloof. Deze stap was eerlijk voor hemzelf. Hij weigerde te doen alsof – en dat valt in hem te waarderen. Hij schreef een uitgebreide verklaring voor die stap, in 11 grote artikelen. Maar kloppen zijn argumenten?

 

Ik publiceer wat hij zelf op zijn site heeft gezet (www.dewereldwijdevloed.nl), maar voeg daar een aantal noten aan toe waarin ik uitspraken van Evenboer bekritiseer. Ik behandel zijn artikelen zoals die tot 10 juli 2020 op zijn site stonden. Latere aanvullingen laat ik hier buiten beschouwing.

 

Mijn commentaar staat in blauwe letters onderaan.

A.J. Krol

 ________________________________________________

- WAAROM IK HET CHRISTELIJK GELOOF VERLAAT -
2. DE MENSELIJKHEID VAN DE BIJBEL

In het vorige hoofdstuk heb ik uitgelegd hoe het geweld en het amorele karakter van God in het Oude Testament mij tot het inzicht brachten dat dit boek simpelweg niet het 'boek van God' kan zijn. Toen ik, zo’n 5 jaar na het schrijven van ‘De Wereldwijde Vloed’, mijn paradigma van Bijbelse onfeilbaarheid losliet, begon ik te ontdekken dat een menselijke oorsprong van de Bijbel eigenlijk veel beter te beargumenteren valt dan de ‘goddelijke’ oorsprong die ik zelf altijd verkondigd had.

Een goed voorbeeld is de heldere ‘theologische ontwikkeling’ die we zien in de Bijbel. Als we de Bijbel goed analyseren, ontdekken we dat het Godsbeeld telkens een product van de destijds heersende tijdsgeest was. Eigenlijk evolueerde de Bijbel mee met hoe de maatschappij veranderde.

In de vroege oudheid werden goden gezien als strijdgoden; ieder volk had zijn eigen oorlogsgoden/patroongoden die hen als natie in de strijd ondersteunden. De God van het Oude Testament is exact gelijk aan hoe alle volken destijds een volksgod zagen – een machtige, sterke heerser die zwaar straft en overwinning behaalt met het zwaard. En vervolgens evolueert het Godsbeeld in de Bijbel mee met hoe de samenleving in de oudheid evolueerde. Aangezien God volgens christenen onveranderlijk is, is de enige conclusie dat de menselijke gedachten over God in de Bijbel veranderden.

De enorme ontwikkeling die we in de Bijbel zien - door de eeuwen heen – toont voor mij aan dat we te maken hebben met menselijke en culturele projecties:

  • Allereerst is in de Bijbel een ontwikkeling te zien qua godencultus. Er zijn hele goede redenen om aan te nemen dat Israël oorspronkelijk polytheïstisch was en pas later het idee van één God ontwikkelde, en vervolgens in verschillende redactiefasen de teksten erop aanpaste. De naaste buren van de oude Israëlieten, de Kanaänieten, geloofden namelijk al voor de Israëlieten in de god El als hoofd van een pantheon aan goden. De Israëlieten namen de naam van deze god ‘El’ over. Er zijn echter goede aanwijzingen dat de Israëlieten in de vroegste tijd niet alleen de naam, maar de hele cultus van de Kanaänieten leenden, inclusief de andere goden.[1] In de betekenis van de oorspronkelijke verschillende namen voor ‘God’ kun je namelijk nog steeds de polytheïstische sporen herkennen. De oudste delen van de Bijbel vermelden God meermaals in meervoud (laten we mensen maken, laten we neerdalen en hun talen verwarren, enzovoorts). In grote delen van het Oude Testament staat niet ‘God’ (El), maar ‘goden’ (Elohim). Als Jacob God ontmoet heeft, zegt hij letterlijk dat hij ‘de goden’ 1 gezien heeft, als Abraham zegt dat God hem riep, staat er letterlijk dat ‘de goden’ hem riepen. De enkelvoudige vertaling (‘God’) is een latere herinterpretatie, omdat men later wel strict monotheïstisch was geworden.[2] Het Oude Testament kent naast El en Elohim ook de (later prominentere) aanbidding van Jah of Jahweh (wat weer verwant lijkt aan de Soemerische god Ea). Latere redacteuren van de Thorah (de ‘Jahwisten’) herschreven de teksten zo dat er nog maar één God was: Jahweh. 2
    In de oudste delen van de Bijbel zien we bovendien dat God de bestuurder is van een ‘goddelijke raad’ of ‘raad van de zonen van God’ – een soort vergadering van God met lagere geestelijke wezens die samen het lot van mensen bespreken. We zien dit nog het duidelijkst in Job. Dit hele idee bestond al voor die tijd in de religies uit het oude nabije oosten. Zo wordt in de Enuma Elish en de Ugaritische teksten ook gesproken van een oppergod die een goddelijke raad of hemelse rechtbank voorzit. Ook in de religieuze teksten van de volken rondom Israël houdt de oppergod op een compleet menselijke wijze gesprekken met zijn medegoden.
    (Archeologische ontdekkingen hebben de polytheïstische oorsprong van Israëls cultus overigens ruimschoots bevestigd: voordat de Israëlieten Jahweh als enige God aanbaden, aanbaden zij eeuwenlang Jahweh en zijn vrouw, de godin Ashera. In het gebied van het oude Israël vindt men regelmatig inscripties die verwijzen naar de zegen van ‘Jahweh en zijn Ashera’. De tekst werd onder andere gevonden in de opgraving bij Kuntillet Ajrud, maar ook in een aantal locaties die altijd gezien werden als heiligdommen van Jahweh in o.a. Samaria, Jeruzalem, Teman, in het Bijbelse koninkrijk van Juda, en de grafplaats Khirbet el-Qom – afkomstig uit de periode van grofweg 900-750 voor Christus.)
  • De oudste delen van de Bijbel kennen een antropomorfisch (vermenselijkt) Godsbeeld zoals heidense volken kennen. Kenmerk van de oppergod bij bijna alle heidense volken is dat deze (nog) niet gezien werd als perfect of 100% goed; hij kon iets doen en zich later bedenken, hij kon zich laten misleiden of overreden iemand te verzoeken, hij kon woest worden en manipuleren. Een beetje zoals we de Griekse en Romeinse goden ook weergegeven zien: als mensen, maar dan met hogere krachten. De Bijbelse God – althans in de oudere delen van de Bijbel – is precies zo. God zendt de vloed en krijgt er later spijt van, hij gebiedt iets en wordt woest als het niet gebeurt, hij laat zich door satan overhalen Job te verzoeken, hij manipuleert Mozes door te zeggen dat hij hen zat is en gaat vernietigen omdat ze zo slecht luisteren, hij heeft driftbuien en is onredelijk, enzovoorts. 3
  • Ook de perceptie van wat überhaupt een ‘god’ is, evolueert in de Bijbel. In de oudste Bijbelse literatuur was Yahweh nog een typische ‘strijder-god’ 4 zoals we die overal in het Nabije Oosten tegenkomen. Later ontwikkelde hij zich tot de nationalistische god en heerser over het koninkrijk Israël en Juda. In de loop der eeuwen ontwikkelde het vervolgens tot een God die niet alleen het land maar de gehele kosmos bestuurde – de heerser over de gehele schepping. Kortom: zelfs het basale concept ‘God’ lijkt in de Bijbel te evolueren, van nationale volksgod tot ‘heer van het universum’.
  • Het karakter van God verandert in de loop van de Bijbel. Zoals ik al even noemde, evolueert het karakter van God ook in de Bijbel - van een wraakzuchtige strijder in de God die volledig goed, licht en zuiver is en liefde is. (Maar zelfs dát klopt niet helemaal, want we zien flarden van de wraakzuchtige oordelende God terug in het Nieuwe Testament.)
  • Ook het concept ‘satan’ ontwikkelt zich vanaf het begin van de Bijbel tot het einde. Aan het begin van de Bijbel was er geen satan, want zowel goed en kwaad werden aan God toegeschreven. Vervolgens ontstond het idee van een satan, maar deze werd nog niet gezien als de bron van het kwaad, maar als een lid van de Goddelijke raad die namens God de mens mocht misleiden en verzoeken – de gerechtelijke ‘aanklager’. Omdat het Godsconcept langzaam ontwikkelde tot een God die volledig rechtvaardig en goed was, veranderde satan langzaam in de ultieme bron van het kwaad (zgn. ‘dualisme’). Het concept ‘satan’ bood daarmee een verklaring voor het kwaad in de wereld.
    De evolutie van satan verloopt ongeveer zo:
    > FASE 1: er was alleen een God, en is zowel auteur van goed en kwaad.
    > FASE 2: vanaf ongeveer Exodus is er sprake van een satan, maar dit is nog niet één uniform concept; we zien gescheiden entiteiten die kwaad doen (een engel des doods, een engel van verderf, etc). Ook was ‘satan’ nog niet duidelijk gepersonifieerd: overal waar over ‘satan’ gesproken kan het het beste vertaald worden als een term voor ‘weerstand’ of ‘verleiding’, en slechts zelden als een duidelijke entiteit – en soms worden God en satan nog bewijsbaar door elkaar gehaald.[3]
    > FASE 3: Satan wordt een duidelijk gepersonifieerd wezen. In Job zien we dit idee voor het eerst, maar nog altijd niet als bron van het kwaad, maar als rechterhand van God en uitvoerder van verzoekingen onder Gods autoriteit – de aanklager namens God die de mensen moest ‘testen’.
    > FASE 4: Satan past zich aan op het veranderde Godsbeeld: al het goede wordt toegeschreven aan God en al het kwaad – dat eerder óók aan God werd toegeschreven – wordt nu geweten aan Satan, die zich zelfs ontwikkelt tot de bron en verklaring van alle kwaad. Dit is echter pas laat in de geschiedenis van Israël; pas in het boek Zacharia (op zijn vroegst 500 voor Christus) zien we iets van wat op het huidige idee van satan lijkt, namelijk als universele tegenstander van God.
    > FASE 5: Tenslotte zien we in het Nieuwe Testament een gesloten concept van ‘Satan’, als bron van alle kwaad en als ultieme tegenstander die verslagen moet worden. 5

Christenen zeggen vaak dat ze de Bijbel ‘van kaft tot kaft geloven’, terwijl de Bijbel helemaal geen uniform concept bevat over wat dan ook. Dat is ook de reden dat er 40.000 christelijke denominaties zijn die het over alles met elkaar oneens zijn. De Bijbel is een door mensen geschreven boek dat helemaal geen ‘Goddelijke consistente openbaring’ bevat. Voor werkelijk ieder theologisch standpunt zijn wel teksten in de Bijbel te vinden om anderen mee om de oren te slaan, maar dat heeft niets te maken met dat de Bijbel helder is – dat is simpelweg ‘cherry picking’: het selectief aandragen van vaak uit de context gehaalde teksten om een vooringenomen standpunt te verdedigen. 6

Bovendien: de Bijbel beweert zelf dat het menselijke toevoegingen bevat. Jezus zegt dat het gebod voor de echtscheiding niet van God afkomstig was, maar ‘…Mozes voegde het in omdat de mensen het wilden’ (Marcus 10:2-5). 7 Toch lezen we in het Oude Testament nergens dat Mozes het invoegde. Als Jezus het niet gezegd had, hadden we gedacht dat het een gebod van God was geweest! Een goede vraag is dan: hoeveel meer dingen heeft Mozes ‘zelf’ ingevoegd?

Ik ontdekte enkele jaren geleden door tekstvergelijking het volgende: als je Exodus 23 leest, krijgt Mozes van God te horen dat Hij op vredige wijze de volken voor hen zal wegdrijven – de hele tekst bevat totaal geen geweld. In Deuteronomium 7 herhaalt Mozes deze instructie op een later tijdstip, maar nu ineens is er van alles aan de tekst veranderd: de overwinning over de volken zal behaald worden door hen te doden. Als je de teksten naast elkaar legt (doe maar eens), zie je helder hoe de schrijver van het latere Deuteronomium de oorspronkelijke tekst uit Exodus genomen heeft en er zijn eigen gewelddadige ‘cultureel gekleurde’ interpretaties aan toe heeft gevoegd. 8

Ik ben mijzelf eerlijk de vraag gaan stellen: is de Bijbel datgene wat we zouden verwachten van een Boek der Boeken waarin God zichzelf openbaart? Als de almachtige Schepper, die volgens diezelfde Bijbel in essentie Liefde zou zijn (1 Johannes 4:8), een boek zou laten ontstaan wat Hem zou moeten openbaren, zou het er dan uitzien als de Bijbel? Ik kon dat niet meer geloven. De Bijbel lijkt totaal géén eenduidige openbaring over God te brengen. Integendeel, het is een door eeuwen heen ontwikkelde godsdienst: de elementen zijn langzaam geëvolueerd, er zijn telkens dingen aangepast, bijgevoegd en uit andere religies geleend. God evolueerde, Satan evolueerde, en Jezus haalt er vervolgens ook nog het destijds bestaande idee bij van allerlei ‘geesten’ of ‘demonen’ die mensen kunnen bezitten en uitgedreven dienen te worden – een van oorsprong heidens idee dat in het Oude Testament niet of nauwelijks voorkomt[4] maar in de tijd van Jezus wijdverbreid was. Jezus introduceert zelfs het Grieks-mythologische concept van ‘Hades’. Ook de apostelen leenden erop los, uit Joodse apocriefen maar ook veelvuldig uit de Griekse filosofie (o.a. het concept ‘Logos’ als fundament onder schepping), de geschiedenis rond Jezus kent grote parallellen met heidense culten als de aanbidding van Mithra, en de evangelieschrijvers hebben vermoedelijk zelfs historische concepten uit Flavius Josephus geleend (daarover later meer).  9

Harari schrijft in Sapiens: ‘In feite is het monotheïsme zoals zich dat in de loop van de geschiedenis heeft ontwikkeld een caleidoscoop van monotheïstische, dualistische, polytheïstische en animistische erfenissen, allemaal samengebracht onder één goddelijke paraplu. De gemiddelde christen gelooft in de monotheïstische God, maar ook in de dualistische duivel, in polytheïstische heiligen [of engelen, red.] en in animistische geesten.’ Het christendom is in feite, zo zegt Harari, ‘syncretisch’ – ze is een mengelmoes van religieuze ideeën. 10

Geleende mythologie
Zoals terloops vermeld, is door archeologische vondsten aangetoond dat de vroege Israëlieten meerdere goden aanbaden, met als hoogste goden Jah of Jahweh (waarvan de naam een afgeleide lijkt te zijn van de Babylonische godheid Ea) en de godin Ashera. Daarnaast aanbaden zij de god El van de Kanaänieten. Het Israëlitische monotheïsme lijkt pas in een latere tijd te zijn ontstaan.

In de zesde eeuw voor Christus werden de Israëlieten weggevoerd en in ballingschap in Babylonië gehouden. Vermoedelijk zijn de grootste delen van de Thora pas opgetekend 11 toen het volk Israël na deze Babylonische ballingschap terugkeerde in hun land. Er was, na zoveel jaren van gevangenschap, een sterke behoefte aan een nationale identiteit, aan een eenduidige geschiedenis en een historische geschiedkundige basis voor hun land. Veel geleerden zijn ervan overtuigd dat de Joodse mythen sterk beïnvloed werden door die van de Babyloniërs. Dit verklaart een hoop paralellen:

  • HET SCHEPPINGSVERHAAL. Het scheppingsverhaal in Genesis toont grote overeenkomst met de Enûma Eliš, de scheppingsmythe van de Babyloniërs. Het beschrijft een water-chaos voor de schepping, een scheiding van die chaos in een hemel en aarde, en een schepping in zeven fasen (namelijk onderverdeeld in zeven tabletten). In Genesis zijn dit zeven scheppingsdagen geworden.
  • DE ZONDEVAL. Het verhaal over de zondeval van Adam lijkt gebaseerd te zijn op de Babylonische mythe van de zondeval van Adapa – het verhaal dat de sterfelijkheid van mensen verklaren moest. In de mythe schept de god Ea de eerste mens, Adapa. Adapu moet bij de hoogste god Anu komen, die van plan is hem voedsel van onsterfelijkheid te geven. Ea misleidt Adapu echter door tegen hem te zeggen dat het voedsel dat Anu hem aan zal bieden juist tot de dood zou leiden, en hij dringt erop aan bij Adapu om het voedsel te weigeren. Adapu ontmoet de god Anu en doet precies wat hem is opgedragen: hij weigert het voedsel dat Anu hem aanbiedt. Anu is verbaasd dat Adapu het voedsel van eeuwig leven weigert, en met lichte tegenzin moet Adapu de hemel verlaten. Hij zal nu voor op aarde moeten leven als een sterfelijk wezen. De overeenkomsten zijn duidelijk: het gaat om de eerste mens, er is sprake van voedsel dat tot onsterfelijkheid dan wel dood leidt, er is een rivaliserende godheid die de eerste mens misleidt, met als gevolg de 'zondeval' van de mens.
  • DE VLOED. Het vloedverhaal lijkt zeer sterk op het vloedverhaal uit het Babylonische Gilgamesj-Epos, en kent dezelfde verhaalopbouw. Ook het idee van de strijd tussen de 'nefilim' en de 'elohim' (=goden) lijkt geïnspireerd op de strijd tussen de rivaliserende Babylonische goden voorafgaand aan die vloed.
  • DE WET. De Joodse wet lijkt sterk op de Babylonische wetten, zoals de wet die de Babylonische koning Hammurabi rechtstreeks van de god Shamash gekregen zou hebben (de Hammurabi Codex) en, bijvoorbeeld, de Assyrische Wet.
  • DE SABBAT. Het idee van een heilige rustdag voert terug op de Babyloniërs. De genoemde Enûma Eliš beschrijft de dag van de volle maan als een maandelijkse rustdag, die zij Sapattum of Sabattum noemden. De Soemerische naam sa-bat betekent 'mid-rust', oftewel: rust op het midden van de maand. Op een beschadigd kleitablet van de Enûma Eliš is zelfs de tekst 'Gij zult de sabbat houden op het midden van de maand'. De Israëlieten maakten hier een wekelijkse rustdag van. 12

Overigens lijkt de priesterdienst van de Israëlieten weer één op één overgenomen van de priesterdienst die zij kenden uit Egypte, waar zij als slaven geleefd hebben:

  • De Egyptische priesters werden gezien als schakels tussen goden en mensen. Zij voerden de offerrituelen en jaarlijkse feesten uit.
  • De priesters waren besneden (en sommige Egyptische teksten suggereren dat alle Egyptische mannen besneden moesten worden).
  • Het volk bracht allerhande offergaven naar de tempel: rijke mensen brachten grote dure offers, arme mensen kleine offers. De priesters hadden veel werk aan het administreren van alle offergaven.
  • De tempel werd gezien als de aardse woning van de goden, en de priester mocht deze alleen betreden als hij zuiver was.
  • De priesters moesten zichzelf volledig scheren voor zij dienstdeden. Ze deden vervolgens kleren van zuiver linnen aan.
  • Nabij de tempel was een bassin met water, waar de priester zich waste.
  • Na het uitvoeren van de reinigingsrituelen was de priester zuiver genoeg om het Heiligste der Heiligen te betreden. Aldaar bracht de Egyptische priester de offers aan de goden.
  • Naast priesters waren er tempelmuzikanten, die de goden tevredenstelden met hun aanbidding.

Het is voor mij duidelijk dat het Oude Testament niet door God aan Mozes gegeven is. Er is niets goddelijks aan: het is een samenraapsel van reeds bestaande mythische en godsdienstige concepten.

In mijn boek ‘De wereldwijde vloed’ redeneerde ik vanuit mijn Bijbel-paradigma echter precies andersom: ik meende dat de overeenkomsten voortkwamen uit het feit dat de voorouders van de Babyloniërs, Soemeriërs en Egyptenaren voortkwamen uit Noachs zonen, en zodoende nog veel kennis over de ‘oergeschiedenis’ bezaten. Maar ik zie nu dat deze stelling niet houdbaar is in het licht van alle feiten. 13 Het Oude Testament is één van de mythische geschriften. Want zelfs de latere delen van het Oude Testament – zoals de verhalen over Mozes, Saul, David en Salomo, lijken gebaseerd te zijn op archetypische heldenverhalen van omliggende volken.

Eén voorbeeld ter illustratie: 

  • Mozes’s verhaal begint met dat zijn moeder hem in een met pek dichtgesmeerd biezen mandje in de Nijl legt. Vervolgens wordt hij gevonden door een prinses en wordt hij uiteindelijk deel van de hofhouding. Dit verhaal is gebaseerd op het veel oudere verhaal van de stichter van Akkad, Sargon de Grote (die regeerde van ca. 2334-2279 voor Christus). Sargons moeder zou haar zoon in een mandje in de Eufraat gelegd hebben, dichtgesmeerd met pek, en vervolgens werd hij gevonden en werd hij uiteindelijk koning. In beide verhalen moesten de moeders afstand doen van hun kind om het te redden; beide moeders legden het kind in een biezen mandje dat ze met pek afdichtten en aan de oever van een rivier neerlegden; beide kinderen werden bij toeval gevonden en door degene die ze vond opgevoed, en beide kinderen werden later een groot en machtig leider van een nieuwe natie. 

Wat voor Mozes geldt, geldt ook voor veel andere figuren uit het Oude Testament. Thema's als David en Batseba, David die door de profeet Nathan op zijn zonde wordt gewezen, de wijze waarop God Israël in de strijd steunt, de strijd tussen David en Goliat die beslecht wordt met een steentje op zijn voorhoofd, het zijn allemaal thema's die we terugzien in de heldenverhalen van andere volken uit de oudheid. Dit betekent niet dat er geen historische Mozes of David was, maar wel dat de verhalen over hen eeuwenlang gemythologiseerd zijn en na de ballingschap vermengd geraakt zijn met thema's uit andere bekende heldenverhalen in de regio. 14

De Bijbel kent geen betere moraal dan de andere heilige boeken
Het hele idee van de authenticiteit en hoge moraal van de Bijbel zoals ik dit in mijn eigen boeken ‘De Wereldwijde Vloed’ en ‘De Stenen Getuigen’ verkondig, brokkelde voor mij af toen ik probeerde echt open-minded de Bijbel tegen het licht te houden. Ik ontdekte dat de argumenten voor een compleet menselijke oorsprong van de Bijbel vele malen sterker zijn dan de argumenten ertegen. Zelfs als het gaat om Bijbelse profetieën en voorzeggingen rond de persoon Jezus Christus (ook daarover later meer).

Daarbij: ik heb zelf in mijn boeken het idee van een wereldwijde zondvloed verdedigd, zonder werkelijk te begrijpen waar ik over schreef. Want hoe goed ik ook probeerde te bewijzen dat er wérkelijk een vloed geweest is, het ontging mij volledig hoe absurd die vloed is in moreel opzicht. Hoe geloofwaardig is het dat de ‘almachtige en alwetende God’ de aarde schiep en de mensen maakte met een vrije wil, vervolgens woedend op hen wordt omdat ze die vrije wil ook gebruiken, zelfs spijt krijgt dat hij aan de schepping is begonnen, en vervolgens de hele wereldbevolking doodt in een vloed – inclusief vrouwen, kinderen en baby’s. Sterker nog: God zag dat de mensheid ‘vol geweld was’, en als oplossing doodt hij de gehele mensheid! Hoe ironisch! Behalve dat het vloedverhaal een nogal mythisch-antropomorfisch Godsbeeld kent (het is een God die net als de meeste heidense goden handelt als een imperfect mens), is het ook een verwerpelijk idee dat de Schepper van het universum op die manier zijn problemen oplost. Alsof de alwetende God een mens is die spijt krijgt van wat hij doet en dan besluit alles maar te vernietigen.

Sinds ik objectief naar de Bijbel probeer te kijken struikel ik simpelweg over de rare dingen die ik hier en daar lees. In Deuteronomium 23 staat dat als mensen hun behoefte deden, ze hun uitwerpselen moesten bedekken, ‘want de Heere uw God wandelt binnen uw kamp - daarom moet uw kamp heilig zijn, opdat Hij niet iets schandelijks bij u ziet en zich van u afkeert’. Ik vind het complete waanzin om te veronderstellen dat de Schepper van hemel en aarde zoiets zou zeggen! We zien hier, uiteraard, een gebrekkig, menselijk beeld van God. 15

Of neem Exodus 32 waar God boos wordt op Israël omdat ze halsstarrig zijn, en zegt dan dat hij zijn toorn tegen hen wil laten ontbranden en hen wil vernietigen. Als Mozes vervolgens op God inpraat en hem confronteert met diens belofte om voor hen te zorgen, krijgt God ‘...berouw over het kwaad dat Hij gesproken had Zijn volk te zullen aandoen’. Dus God belooft Israël iets, doet het vervolgens niet en dreigt hen te doden, en dan moet Mozes op hem inpraten en hem uitleggen dat hij een beetje onredelijk aan het doen is, en dan krijgt God berouw dat hij zo negatief sprak en zo agressief deed. Laten we eerlijk zijn: deze God is eigenlijk net zoals Grieken hun Zeus voorstellen: grillig, manipulatief en een uitvergroting van de mens.

Als God werkelijk is zoals het Oude Testament hem afbeeldt, dan weet ik niet of ik hem wil liefhebben. Want wat is er mooi en schitterend aan een God die eigenlijk net als een mens is: het ene moment vriendelijk en trouw en het volgende moment woedend en agressief, vaak wraakzuchtig[5], moordzuchtig, en quasi-narcistisch op zoek naar zijn eigen eer ten koste van alles?

Herman Finkers sloeg de spijker op de kop toen hij zei (in een interview met Trouw, 8 februari 2020): “Er zijn mensen voor wie het geloof in God gelijk staat aan het geloof in de Bijbel en ik vraag me af of dát nou niet een vorm van afgoderij is; om naar die tweeduizend pagina's dundruk te wijzen en te zeggen dat God dáár in zit, in plaats van ook in jou en in mij, in de vogels en de bomen, overal. Bovendien worden er in dat boek zoveel godslasterlijke dingen over Hem beweerd dat ik, als ik God was, tegen de interviewer zou zeggen: dat moet je even veranderen, want zó heb Ik het in ieder geval nooit gezegd.”

Kortom: ik verwerp de Bijbel omdat ik geloof dat als er echt een God is, deze beter moet zijn dan hoe de Bijbel hem voorstelt.

Nu is het zo dat het idee dat de Bijbel onfeilbaar en 'het woord van God' is, ironisch genoeg niet in de Bijbel zelf terug te vinden is. We vinden in de Bijbel enkel het idee dat de Schrift 'geïnspireerd' is. Enkele jarenlang was dat mijn uitvlucht: niet alles in de Bijbel is goddelijk, maar het grote geheel is geïnspireerd, en het is wel het vehikel waarmee God zich openbaart. Maar ook dat heb ik losgelaten omdat ik eerlijk moest toegeven dat het slechts een schijnoplossing is: de God die de Bijbel openbaart is een creatie van de mens; een echte God zou zich niet door een geschrift openbaren dat zoveel gruwelen in zijn schoenen schuift.

Mijn visie op de Bijbel is nu dat we het hooguit kunnen zien als een reflectie van hoe de mensen God zoeken: een groot mozaïek van evoluerende ideeën over het goddelijke, langzaam ontwikkelend parallel aan hoe de samenleving van Israël zich ontwikkelde. De Bijbel is – hoe dan ook – niet een onfeilbaar geschrift waarin iedere tekst door God is ingegeven. Ik denk dat als er een God is, deze ‘echte God’ waarschijnlijk zeer weinig met de Bijbel te maken heeft. Want nogmaals: zou een God van liefde werkelijk zo innig geassocieerd willen worden met een boek dat hem regelmatig wegzet als een wrede tiran?

Mijn problemen bleven echter niet beperkt tot het 'gruwelijke' Oude Testament. In het volgende hoofdstuk ga ik in op de onlogica in het christelijke idee van strafverzoening, hel en eeuwig oordeel.


NOTEN:

[1] Dat de Israëlieten oorspronkelijk polytheïstisch waren en hun goden in eerste instantie van Kanaän afkeken, verklaart ook waarom in de Bijbel de god Baäl altijd wordt gezien als valse god, en de oppergod El van de Kanaänieten niet: El aanbaden zij namelijk zélf. Daarom wordt ‘El’ nooit als afgod genoemd in de Bijbel. Baäl was de zoon van de Kanaänitische El, en had reeds een aparte cultus gekregen en was dus een rivaal van El geworden, en wordt door Israëlieten dus ook gezien als rivaal van de Israëlitische El. Als de Israëlieten NIET door de Kanaänieten beïnvloed zouden zijn, dan zou het logisch zijn geweest dat Jahwehs grote rivaal El was - de grote god van het vijandelijke volk dat naast hen woonde! Maar het is Baäl, de God die ook voor veel Kanaänitische El-aanbidders als rivaal van El werd gezien.

[2] De sterke nadruk in de oudtestamentische wetten om ‘geen andere goden te dienen’ is iets wat in die tijd gewoonte was bij volken: bij oorlogen streed jouw volksgod tegen de volksgod van de andere volken, en jouw volksgod zou het volk alleen zegenen als ze hém zouden aanbidden. Vroeg in de Bijbel vinden we daarom het idee dat er meerdere goden zijn en je alleen El of Jahweh mag aanbidden, pas rond de zesde eeuw voor Christus zien we het idee ontstaan dat de andere goden helemaal niet bestaan en alleen Israëls God bestaat.

[3] Zo wordt de geschiedenis van de volkstelling zowel in Saul als in Kronieken beschreven; in de ene verslaglegging is het God die David misleid, in de ander is het Satan die hem misleid. Ook dit ondersteunt de gedachte dat de Bijbel evolueert met het godsbeeld van haar schrijvers: in de tijd van deze geschiedenis geloofde men dat het kwaad van God kwam – ook als het uitgevoerd werd door Satan. Voor de vroegere Israëlieten was onderscheid tussen God of ‘zijn’ engel Satan dus futiel.

[4] We lezen in het oude testament enkel heel sporadisch over ‘een boze geest van de Heer’ die iemand kwelt, wat men in essentie zag als God die iemand strafte – niet als een ‘kwade macht’ die van Satan afkomstig was.

[5] Ik herinner me een passage waarin God de Amalekieten straft (uitmoordt) voor iets wat hun voorvaders 400 jaar ervoor deden.

 

COMMENTAAR

  1. Hoe zagen de mensen God in de oudheid?

Geloofden de volken uit de prehistorie in veel goden, die bovendien erg op mensen leken in hun handelen? Dat stelt Evenboer. Pas later ontwikkelde zich uit het veelgodendom het geloof in één God, die in het begin nog alle trekken van de vroegere goden had. Uit die ene, nogal mensvormige godheid, ontwikkelde zich de meer verheven gedachte van de verheven God die je in de latere delen van de Bijbel aantreft. Deze ontwikkeling is niet op openbaring gebaseerd, maar op de ontwikkeling van het menselijke denken. Dat is de standaardopvatting van antropologen. Is er reden om dit aan te nemen. Evenboer dwingt de Bijbel in dit harnas. Maar deze opvatting is op niets gebaseerd. Sommige mensen denken dat, omdat het aannemelijk lijkt. Het past ook netjes in het evolutionaire denken: de menselijke soort ontwikkelt zich van zeer primitief, dom en gebrekkig naar de hoogontwikkelde mensen die we nu zijn. Dit is niet gebaseerd op onweerlegbare feiten.

Met evenveel reden zou je precies het tegenovergestelde kunnen zeggen. Er is een steeds verdere aftakeling van de mens gaande, waardoor hij zwakker, ziekelijker en ook dommer wordt. Want domheid valt niet af te meten aan technische vaardigheden, zoals wij dat vaak doen. Bovendien zijn er in de geschiedenis van de mensheid hoogontwikkelde culturen geweest die vernietigd werden, waarbij vrijwel al hun kennis en hun vaardigheden verloren gingen.

De mogelijk oudste historicus van de mensheid, de Feniciër Sanchuniathon (voor 1200 v. C.), tekende een heel ander beeld. De mens geloofde oorspronkelijk in één God, niet (zo) verschillend van wat Christenen vandaag de dag geloven. Maar later ontwikkelde zich het veelgodendom, waarbij vaak stamvaders en helden van de volken als godheid werden voorgesteld. Dat is ook het beeld dat de Bijbel schetst.

Ook de verwarrende uitspraken over God, engelen, satan etc. in de loop van de Bijbelse openbaring zijn niet zomaar af te doen als een ontwikkeling van veel -> één (maar erg mensvormig) -> de verheven God. De Bijbelse gegevens die Evenboer daarvoor aanhaalt, zijn te weinig en te weinig nauwkeurig om daar een ontwikkeling van primitief naar verheven uit te halen. Bovendien zie je in de Bijbel duidelijk dat het mensvormig spreken over God niet anders is dan een stijlvorm, om iets duidelijk te maken dat anders moeilijker uit te leggen is. Ook vandaag kan iemand zeggen, dat hij Gods hand in iets ontwaart – maar niemand zal hem vragen hoe die hand er dan uitziet.

De Bijbel is meegeëvolueerd met het godsbeeld, of met de algemene menselijke ontwikkeling. Dat zou betekenen dat Abraham en Mozes een erg primitief beeld van God hadden, dat in de tijd van David al wat veranderde, tijdens de Babylonische ballingschap nog meer en in de tijd van Jezus werd dat zodanig bekroond dat de oude volksgod van Mozes een verheven God werd. Lees de Bijbel en je ziet al snel dat dit volslagen flauwekul is, voortgekomen uit de kwalijke fantasie van een individu.

Is God opgeklommen van vele goden (elohiem) naar de volksgod (El) naar een hogere vorm? Het is zelfs aanstootgevend dit te denken. Elohiem is een van de benamingen voor God. Er zijn veel Hebreeuwse meervoudsvormen (eindigend op – iem), die niet als een meervoud worden gezien. Zo kennen we ook voorbeelden uit de Europese talen. Lunettes of glasses (meervoud) betekent bril, niet brillen. Om uitgaande van een taalkundige meervoudsterm te veronderstellen dat Israël ‘dus’ ooit geloofde in veel goden, is niet anders dan een veronderstelling, maar geen bewijs.

Maar kan het dan zijn dat Abraham en Isaäk nog in meerdere goden geloofden, en dat later hun geschiedenis vanuit het geloof in één God werd herzien? Dat is onwaarschijnlijk. In genoemde geschiedenissen gaat het nooit om meerdere goden. Elohiem wordt in afwisseling met de naam Yahweh gebruikt (de persoonlijke naam van God). Zo bijvoorbeeld in Genesis 12: 1 (roeping van Abram) en Gen. 15: 1. Ook hier gelooft Evenboer in zijn eigen constructie, die feitelijk los staat van de Bijbel. Hij stelt iets dat voor zijn gevoel wel redelijk klopt – maar bewijst niets.

 

  1. Jahwistische redacteuren?

Evenboer haalt bepaalde stromingen aan uit de theologie, die menen dat er een latere herschrijving/bijstelling is gekomen van oudere documenten en de mondelinge overlevering van Israël.  Dat moet dan hebben plaatsgevonden in de tijd van de Ballingschap in Babylonië. Er lijken aanwijzingen te bestaan voor iets van dien aard. Maar veel verder kun je niet komen, omdat er geen documenten zijn. De onderzoeker schept een beeld voor zichzelf van wat er gebeurd zou kunnen zijn. Bewijzen zijn er niet. Dit is een knappe these over wat misschien heeft kunnen gebeuren. Je vindt een mes, een lijk en een inbreker. Je denkt precies te weten wat er gebeurd is. Maar uiteindelijk zijn er tientallen verschillende mogelijkheden. De zogenaamde inbreker wilde misschien iemand in nood helpen. Misschien was er sprake van zelfverdediging. Misschien was er nog een ander wapen. Misschien heeft dat mes niets met de dood van het slachtoffer te maken..., en ga zo maar door.

Het is veel waarschijnlijker, gezien alle verwijzingen in de boeken van de Bijbel naar eerdere gebeurtenissen, personen, documenten en gebruiken, dat er geen Jahwistische redacteur was, die zichzelf positioneerde als tegenstander van El/Elohiem. Door de verwijzingen in de Psalmen, de historische boeken en de profeten naar gebeurtenissen van eeuwen eerder, is een introductie van Jahweh ten tijde van de Ballingschap onmogelijk. Er zou dan in tientallen Bijbelboeken, die soms al eeuwen bestonden, ‘geknoeid’ moeten zijn. Maar het wettische, behoudende Joodse geloof uit de Ballingschap had geen enkele behoefte om te knoeien – en dan daarna te doen alsof ze het originele geloof volgden. Geen enkel document levert hier enig bewijs voor. Heeft Evenboer, opeens vijand geworden van het Christelijke geloof, zijn heil bij andere critici gezocht en volgt hij hen nu blindelings? Heeft hij het ene geloof ingeruild voor het andere?

 

  1. Een antropomorfe godheid in de archeologie

Is het bestaan van gelijkenis in namen of parallelle verhalen uit de oudheid een bewijs van de stelling dat de God van de Bijbel evolueert naar hogere vormen? Of zijn er brokstukken van de waarheid overgebleven in allerlei gedeformeerde culturen? Evenboer hangt het eerste aan. Maar daarvoor bestaat geen bewijs.

Zo meent Evenboer dat de archeologie een overtuigend bewijs heeft geleverd van de stelling dat de Israëlieten eeuwenlang geloofden in Yahweh en zijn goddelijke vrouw Ashera. Er zijn enkele geleerden die deze these verkondigen. Maar het is gebaseerd op... zand.  Zoals we dat in de Bijbelse geschiedenissen lezen, was er een voortdurende strijd tussen het ware geloof en het veelgodendom van de omringende volken. Het mag geen wonder heten dat er hier en daar in Israël overblijfselen van zijn gevonden. Maar betekent dat dan dat alle inwoners van dat land geloofden in Jahweh en ‘zijn vrouw’? Het is en blijft een constructie, gebaseerd op enkele losse elementen, die geen bewijs opleveren.

‘God in de vergadering der goden.’ Die uitdrukking komt enkele keren in verschillende vormen voor.  Is dat een bewijs van een vroegere laag in het geloof van Israël, gelijk aan of sterk beïnvloed door het geloof van de volken rondom? Neem ten voorbeeld Psalm 82: “God staat in de vergadering der goden.” Is God hier een van de goden? Nee, want in dezelfde Psalm wordt Hij anders dan alle anderen getekend: de Allerhoogste (:6) Veel Bijbelverklaringen leggen uit dat ‘de goden’ (zie ook Ps. 8) hier leidinggevenden zijn, maar die moeten beseffen dat ze net als alle (gewone) mensen zullen sterven. Ik voeg het woordje ‘gewoon’ toe en dan opeens staat er in die Psalm iets anders dan Evenboer veronderstelt. Maar ook als het om goden gaat in de zin van hogere wezens, dan zie je hun machteloosheid. Ze zijn in feite slechts symbolen van de machthebbers op aarde. Dat verandert dan de uitleg van dit gedeelte niet. Niets wijst erop dat deze Psalm andere wezens met bovennatuurlijke macht naast God proclameert. Elk Bijbelgedeelte, bijvoorbeeld uit Job, dat Evenboer aanhaalt, moet je op dezelfde manier nauwkeurig bekijken. Dan wordt duidelijk dat de verregaande ‘conclusies’ te voorbarig en te overtrokken zijn.

Hoe moet je het uitleggen wanneer voorstellingen uit de religies van andere volken terug te vinden zijn in de Bijbel? Betekent dat, dat de heidense religies en het Joods/Christelijke geloof uit dezelfde bron ontspruiten? Of betekent dat alleen dat het woordgebruik en de voorstellingen van de een min of meer als vanzelf door de ander worden overgenomen? (Zoals Christenen in moslimlanden God met het woord Allah aanduiden). Gelijk woordgebruik hoeft niet te wijzen op eenzelfde geloof of eenzelfde ontwikkelingsgang. Ook daar zijn nog weer meer en andere feiten voor nodig (zoals een brongeschrift, of het historische bewijs dat beide stromingen ooit verenigd waren).

God manipuleert, wordt woest of krijgt spijt van zijn eigen daden. Dat past prima in de gedachte van een heidense oppergod, die in een primitief stadium van de mensheid antropomorf (mensvormig) werd voorgesteld. Met meer recht kun je stellen, dat Gods wezen en zijn handelen op een voor mensen begrijpelijke manier wordt voorgesteld. Maar dan kloppen woorden als ‘woest’ en ‘manipulatie’ niet meer. Uit figuurlijk gebruikte begrippen haalt de schrijver een primitief godsbeeld. Maar dat gebeurt slechts op de klank af.

Joden mochten geen beeld van God maken – de Bijbel en heeft vanaf het begin paal en perk gesteld aan een al te menselijke uitbeelding/opvatting van God. Hoe kun je dan stellen dat het geloof van Israël ooit antropomorf was?

 

  1. De strijder-god

Het beeld van God evolueert in de Bijbel. In het begin is Hij een strijder-god zoals die overal in het Midden-Oosten voorkwam. Er zit een addertje onder het gras. Wat zijn dan die oudste geschriften? Die kennen we niet of nauwelijks. Wat zijn de oudste opvattingen? Dat weten we niet. Deze hele theorie is een bedenksel zonder vaste grond - en daar zoekt Evenboer zijn heil bij. Die ‘oudste geschriften’ hebben (waarschijnlijk) nooit bestaan. Er zijn zelfs nauwelijks aanwijzingen voor. Men probeert uit te zoeken wat de oudste vorm van Hebreeuws is, en baseert daar dan waarschijnlijkheden op over de ‘oudste delen’ van de Bijbel. Men veronderstelt dat bepaalde spreuken of liederen ouder zijn dan andere gedeelten. Maar het zijn onbewezen veronderstellingen. In die hypothetische verzameling oudste delen van de Bijbel zou God als een heidense strijder-god worden afgebeeld. Hier laat Evenboer, in navolging van anderen, zijn op fantasie gebaseerde reconstructie van de werkelijkheid als bewijs gelden. “Ik vind iets, dus heb ik gelijk.”

 

  1. Wie is de echte Satan?

Eerst vertegenwoordigde God goed en kwaad, in een latere fase kwamen er op een verbrokkelde manier boze krachten naar voren (vanaf Exodus), toen werd Satan de absolute tegenstander van God, maar eerst was hij in het boek Job nog een dienaar van God. Pas veel later, ten tijde van Zacharia werd Satan de verpersoonlijking van alle kwaad en dan ziet Evenboer zelfs nog een verdere ontwikkeling in het Nieuwe Testament.

Het is meer zo dat de beelden elkaar wat afwisselen. Er ligt geen duidelijke scheiding tussen. Zelfs de gedachte dat bij de profeet Zacharia het meest geëvolueerde beeld van de duivel van het Oude Testament bestaat, is niet juist. Zach. 3: 1,2 tekent de Satan samen met God bij de hogepriester Jozua. God wil beschermen, de Satan wil hem aanklagen bij God. Dat is niet zo verschillend met het begin van het boek Job. Vijf hypothetische stadia in de ontwikkeling van het beeld van Satan zijn het resultaat van een evolutionistische kijk op de ontwikkeling van geestelijke ideeën, gepaard aan een behoefte stadia te zien in die ontwikkeling. Je kunt hooguit stellen dat de plastische tekening van de Satan of het kwaad in sommige delen van het Oude Testament minder voorkomt in het Nieuwe Testament. Maar dat is anders dan een onoverbrugbaar verschil van betekenis.

De kijk op Satan bepaalt het christelijke geloof niet, maar dit wordt aangehaald als een extra ondersteuning van de these dat de belangrijkste concepten van de Bijbel een ontwikkeling hebben doorgemaakt van simpel en weinig gedefinieerd naar meer complex en scherper bepaald. Dat is niet bewezen.

 

  1. De krenten uit de pap

Even een interruptie in het betoog over het Oude Testament en het wezen van God. Er zijn tienduizenden Christelijke denominaties die het allemaal met elkaar oneens zijn en die allemaal een aantal favoriete teksten hebben als bewijs van hun gelijk. Geen goed argument. Er zijn tienduizenden voetbalclubs, die allemaal met elkaar strijden, dus voetbal is fout. Ten eerste vechten de meeste groepen niet met elkaar. Ten tweede zijn ze het op de meeste punten met elkaar eens en tot slot zijn er bijna altijd meer sociologische redenen om gescheiden op te trekken dan theologische. (Een Nederlander heeft niets aan een Thaise kerk; een boslandcreool voelt zich niet happy in een indiaanse kerk in Suriname – maar qua opvattingen zijn ze het roerend eens). Inderdaad, mensen ontsporen gemakkelijk en ze hebben de neiging om heel oppervlakkig met de Bijbel om te gaan. Er is goede geestelijke leiding nodig om evenwicht aan te brengen en om diepgang te creëren. Maar de kritiek die hier geuit wordt, gaat over de mens in het algemeen: hij wil ‘anders’ zijn en is vaak wat bekrompen en egoïstisch. Dat zijn geen argumenten om de Bijbel of het Christelijke geloof te verwerpen.

 

  1. Harde harten

Weer een uitweiding. Nu naar Marcus, waar Jezus zegt dat de mogelijkheid van echtscheiding gegeven is vanwege de ‘hardheid van uw harten’ (NBG). In de NBV lezen we dat Mozes dat gebod heeft “opgeschreven omdat u zo harteloos en koppig bent.” (Marcus 10:5) Dat gaat niet over de ontstaansgeschiedenis van de Bijbel, maar over de menselijke zwakte, waar God bij de wetgeving al op inspeelde. De opvatting van Evenboer dat het in dit verband om een menselijke toevoeging aan de Bijbel zou gaan, klopt niet. Er is geen toevoeging. Daarmee vervalt zijn argument.

 

  1. Een vreedzame intocht beloofd?

De Bijbel zit zo rommelig in elkaar, dat zelfs in de boeken van Mozes al tegenovergestelde meningen naar voren komen, zegt Evenboer. Hij stelt dat Exodus 23 een vreedzame intocht in het Beloofde Land aankondigt, terwijl Deuteronomium 7 dat verandert in een intocht met veel strijd. Maar, zegt hij er terloops bij, Deuteronomium is van veel latere datum dan Exodus. Dat is een onbewezen veronderstelling, die ik maar laat liggen. Geen strijd volgens Exodus? Dat staat er niet. Er staat: “Mijn Engel zal u brengen...”en “Ik zal hen vernietigen.” (Ex. 23:23) Er staat ook: “Ik zal de inwoners van het land in uw macht geven, zodat gij hen voor u uit verdrijft.” (:32) In Deuteronomium 7 lezen we al in het eerste vers dat God vele volken zal verdrijven. Dan volgt: “Wanneer ... uw God hen aan u overgeleverd zal hebben, zodat gij hen verslaat.” In beide gevallen wordt gewag gemaakt van Gods handelen in dezen, als ook door het volk Israël. Dit is zelfs niet in het minst tegenstrijdig. Die zogenaamde tegenstrijdigheid berust op fantasie.

 

  1. De Bijbel is een rommeltje

Het negende punt in dit hoofdstukje over de verantwoording van Evenboer om het geloof te verlaten, betreft de aard van de Bijbel. De eerste regel is veelzeggend. “Vind je ook niet?” Eerst stelt Evenboer criteria op waaraan de Bijbel zou moeten voldoen. Dan blijkt (natuurlijk) dat de Bijbel niet voldoet aan die vereisten. Nu is het ‘bewijs’ geleverd. De Bijbel is geen goddelijk boek.

Dan redeneert de auteur verder. Hij heeft het over geesten in mensen, waar het Oude Testament over zwijgt – dus dat is een later bedenksel. Er zijn mythologische invloeden (Hades), de Bijbel is een rommeltje en leert allerlei tegenstrijdige zaken, de apostelen citeren veelvuldig Griekse filosofen (nou ja, driemaal, en zonder dat er een goddelijk gezag aan wordt toegekend), dus zijn hun woorden ook niet geïnspireerd en uiteindelijk komt de boodschap van het Nieuwe Testament voort uit de Mithrasreligie uit Perzië. Je zou bijna niet meer in de Bijbel durven te lezen, want daar staat nogal wat gevaarlijke of misleidende onzin in volgens Evenboer.

Maar waarom zou God zich niet openbaren in de geschiedenis, te midden van allerlei gebruiken en opvattingen van vroeger? De aanname van de schrijver deugt niet. Wij stellen niet de criteria op waaraan de Bijbel zou moeten voldoen. Verliest Gods Woord haar gezag door een verwijzing naar andere religies, auteurs of culturen?

Boze geesten vind je ook in het Oude Testament, evenals vormen van bezetenheid, al wordt dat niet (altijd) getypeerd als de werking van demonen. Maar lees eens 2 Kronieken 18: 21 (“... een leugengeest worden in de mond van al zijn profeten”). Dit geeft geen reden om te veronderstellen dat er in het Nieuwe Testament iets wezensvreemds aan de Godsopenbaring wordt toegevoegd. De hades vind je in de Griekse mythologie, maar op die manier wordt de hel in het Nieuwe Testament niet beschreven, maar als een soort onderwereld zoals ook de profeten van Israël erover schrijven. Ik ga op die punten niet nader in, maar geef alleen de richting aan waarin ik denk.

Is de Bijbel niet eenduidig, dat wil zeggen dat ze niet één, maar verschillende boodschappen brengt die elkaar soms weerspreken? Het ligt eraan hoe je het bekijkt. Je vindt inderdaad veel zaken die tijdgebonden zijn of die een opinie brengen die in latere tijden niet meer werd geaccepteerd. Maar maakt dat de Bijbel verwerpelijk? Toch is er een grote mate van eenduidigheid van de Bijbel, wanneer het gaat om normen, waarden en vooral schuld, vergeving en behoud. Vooral die drie punten zijn bepalend voor de Bijbelse boodschap. Je treft ze aan in alle literaire genres van alle Bijbelboeken.

Mithra of Mithras. Een Perzische godheid waar niet zoveel van bekend is. Dat zet de theorie van Evenboer - dat het Christelijke geloof een uitwas is van de Mithras-religie - op zeer losse schroeven. Gezien de strijd om puurheid in het Nieuwe Testament en de grote invloed vanuit een legalistische vorm van Jodendom, zijn invloeden uit andere religies zeer onwaarschijnlijk. Bovendien was de Mithras-religie alleen voor mannen en ook gebruikte ze beelden en offers. Dat staat heel ver van het Christelijke geloof.

Er zijn parallellen met verschillende religies aan te wijzen. Maar dat maakt ze nog niet onderling afhankelijk. De meest voor de hand liggende uitleg van het Christelijke geloof is zoals de Bijbel dat zegt: voortgekomen uit de Messiaanse traditie in het Jodendom en sterk getekend door de Joods-Hellenistische wereld. Dat dan voor diegenen die naast Bijbelse lijnen ook een sociologische verklaring zoeken. Maar een beroep op de religie van Mithras door Paulus, die zo wezensvreemde elementen in het Joods-Christelijke geloof binnenbracht, is totaal niet aannemelijk.

 

  1. Harari en de mensheidsontwikkeling

Het onfeilbare boek van Tjarko Evenboer is sinds kort blijkbaar het boek van de Israëli Harari: “Sapiens”. Hij is een evolutionist die een adembenemende ontwikkeling van de mensheid en ook de religie heeft geschetst. Maar dan wel vanuit het perspectief dat alles verklaarbaar is. De ideeën van Harari zijn een geweldige fantasie, waarin hij verbanden legt die op geen enkele wijze te bewijzen zijn. Omdat deze man bijna alle aspecten van het leven probeert te verklaren, heeft zijn woord een sterke religieuze strekking. Hij speelt als het ware met de vraag wat het doel van het leven is. Alles kan en alles moet verklaard worden, of er feiten voor zijn of niet. Daarmee is Harari een hoogst-intellectuele luchtfietser, daarin nagevolgd door Evenboer. Binnenkort zal er wel een andere wetenschapper zijn die de vloer aanveegt met Harari, en dan is diens ‘heilige boek’, dat Evenboer zonder enige kritiek citeert, naar het rijk der fabelen verwezen.

 

  1. EA en de Thora

Er was een Babylonische hoofdgod Ea; dat lijkt op Jahweh. Is daarmee dan de God van de Bijbel verklaard als een Babylonische vondst? Er was ook een Egyptische godheid met een vergelijkbare naam, en een Fenicische. Maar wat bewijst dat? Dat deze volken ooit de ene ware God kenden, maar van Hem zijn afgedwaald? Evenboer concludeert dingen die niemand kan concluderen met de gegevens die we hebben.

 

Er is mogelijk nog wat geschaafd aan de Bijbelboeken tijdens het verblijf van de Joden in de ballingschap in Babylonië (globaal 600 – 500 v.C.). Mogelijk. Niemand weet het zeker. Niets valt te bewijzen. Er zijn vermoedens, dat is het meeste wat je kunt zeggen. Maar met dat gebrek aan gegevens weet Evenboer heel precies wat er gebeurd is: Een groot deel van de Thora is pas toen geschreven. Eerst wist hij A, maar vond de redelijkheid daarvan bij nader inzien te gering. Nu weet hij B, met mogelijk nog minder redelijkheid. Dat is voor hem ook niet zo belangrijk, lijkt het. Hij zoekt gretig alle argumenten en schijnargumenten tegen het Christelijke geloof bij elkaar en werpt ze in de strijd. Met als gevolg, zoals op dit punt, dat zijn redenering wel heel erg rammelt.

 

  1. Van schepping tot sabbat

Er zijn vage gelijkenissen tussen wetten, verhalen en een rustdag van de Babyloniërs met allerlei elementen van het geloof van Israël. Geen ‘sterke’ gelijkenis, zoals Evenboer stelt. Maar ook al zou je bepaalde zaken sterk verwant kunnen noemen, wat dan nog? Wie was het eerst? Niemand weet het. Als er ooit een gemeenschappelijke religie was, dan is dat te verwachten. Punten van overeenkomst bewijzen nog niets over afhankelijkheid van de een van de ander. De Babyloniërs hadden een sabbat per maand. Dat lag in Israël anders. Je kunt talloze andere punten van verschil vinden. Zelfs in de Veda’s uit India vind je sommige overeenkomsten met de Bijbel. Maar wat bewijst dat?

 

Er zijn veel detailstudies verschenen over de door Evenboer gesignaleerde overeenkomsten. Ik zou er graag op ingaan, maar dat wordt dan een klein boekje. Als tiener volgde ik al lezingen over deze zaken van een Stichting met de naam Ex Oriente Lux. Die was van mening dat alles van waarde en alle religie haar oorsprong in Mesopotamië had. Maar zelfs de voorbeelden die we van onze Zwolse criticaster lezen, laten al grote en wezenlijke verschillen zien tussen het Bijbelse verhaal en het Gilgamesj epos e.a. Ik houd het bij deze opmerking: Overeenkomst toont geen afhankelijkheid aan.

 

  1. Een dubbele denkfout

Heel interessant is hoe de auteur zijn betoog voortzet. Eerst aanvaardt hij het verblijf van het volk Israël in Egypte als een vaststaand feit, want daar heeft het volk allerlei informatie opgedaan voor het opzetten van de priester- en tempeldienst. Dat past goed in zijn theorie. Maar even later zegt hij van het hele Oude Testament: “Het is een samenraapsel van reeds bestaande mythische en godsdienstige concepten.” Dus is het hele Oude Testament, zelfs wat de geschiedenissen betreft, onbetrouwbaar, behalve dan dit ene punt van een verblijf in Egypte. Denkfout één, de Bijbel heeft altijd ongelijk, behalve als het ons goed uitkomt iets voor waar aan te nemen. De volgende fout is dat de auteur stelt: “Zelfs de latere delen van het Oude Testament – zoals de verhalen over Mozes, Saul, David en Salomo, lijken gebaseerd te zijn op archetypische heldenverhalen van omliggende volken.” Omdat iets ‘lijkt’ in de ogen van de criticus, is het volgens hem waar. Als ik daar op dezelfde manier over redeneer, kan ik stellen: “Ik vind het tegendeel waar, want dat komt me goed uit. Daarmee heb ik dan bewezen dat ik gelijk heb.” De hele geschiedenis van Israël, inclusief de vele keren dat de ene schrijver de andere aanhaalt of naar hem verwijst, zou dan in een betrekkelijk korte periode aan elkaar zijn verzonnen. De hele Bijbel bestaat dan uit plagiaat...

Ik vermoed dat het mogelijk is om uit de oudste geschriften van de hindoes nog veel meer gelijkenissen te vinden tussen de priesterdienst van de Indiërs en hun reinigingswetten en die van Israël. En wat is er daar dan mee bewezen?

Er is te veel bekend, ook vanuit de archeologie van Israël, om te stellen dat alles berust op verzonnen en van andere volken geleende verhalen. Waar komen de genealogieën, wetten, feesten, gebruiken en geschiedenissen dan vandaan, die Israël al ver voor de ballingschap tot een bijzonder en van anderen te onderscheiden volk maakten? Er is veel geloof nodig om de gedachtegang van Evenboer te onderschrijven. Dan zou Israël pas een volk geworden zijn gedurende de ballingschap. Maar hoe gingen ze dan ooit in ballingschap?

 

  1. Het biezen mandje

Er bestaat een oude geschiedenis uit Akkadië (Mesopotamië) over hun koning Sargon. Hij zou in een met pek bestreken mandje als baby in de rivier zijn gelegd om door een ander gevonden te worden, die hem opvoedde. Het verhaal van het mandje van Mozes is 800 of 900 jaar jonger en dat lijkt er sterk op. “Dus”... Dus wat? Het gaat in het geval van Sargon om maar enkele regels. Veel culturen verdronken hun ongewenste of overtollige baby’s, gaven ze aan de wilde dieren, offerden hen aan de goden of – nog het meest humaan – verstopten hen in de hoop dat ze gevonden zouden worden. Dit was bijvoorbeeld in de tijd van het Nieuwe Testament heel gebruikelijk in het Romeinse Rijk. Dat mandje is een manier om een baby te vondeling te leggen. De gelijkenis is opvallend, maar dat is alles wat erover te zeggen valt.

Dat er in heldenverhalen of persoonlijke drama’s paralellen te vinden zijn met andere geschiedenissen uit andere landen en culturen ligt voor de hand. Daarmee zegt Evenboer zo goed als niets. Daar trekt hij conclusies uit: De Bijbel zit fout en is niets dan plagiaat. Op grond waarvan, dan?

 

  1. “Ik vind...”

Dit commentaar op het tweede verweerschrift van Evenboer tegen het Christelijke geloof, besluit ik met de verwijzing naar opnieuw een fout die tekenend is voor deze persoon. “Ik vind het complete waanzin om te veronderstellen...” schrijft hij. Oftewel: Ik vind iets en dat is dan de ultieme waarheid. Dus klopt de Bijbel niet. Dat is een redenering van lik-me-vessie. Zo verklaart hij alle andersdenkenden voor gek. (Hij gebruikt de woorden: ‘complete waanzin’).

Het aangehaalde voorbeeld van het begraven van uitwerpselen is een prima hygiënische maatregel. God wil orde in het kampement. Dat wordt op menselijke wijze uitgedrukt als het rondwandelen van God in dat kamp. Is dat waanzin? Of is dat een mooie manier van spreken over de nabijheid van God? Maak zelf uw mening maar op. Ik heb genoeg gezegd.

 

Bram Krol

11/08/’20