HET GOEDE RECHT VAN HET CHRISTELIJKE GELOOF
De kritiek van Tjarko Evenboer weerlegd - 5
Tjarko Evenboer werd in Christelijke kring bekend door zijn boek over de zondvloed en de zondvloedverhalen die je overal op aarde in de tradities van landen en stammen tegenkomt. “De wereldwijde vloed” bracht veel nieuws. Toen, tot verbazing van tallozen, brak hij met het Christelijke geloof. Deze stap was eerlijk voor hemzelf. Hij weigerde te doen alsof – en dat valt in hem te waarderen. Hij schreef een uitgebreide verklaring voor die stap, in 11 grote artikelen. Maar kloppen zijn argumenten?
Ik publiceer wat hij zelf op zijn site heeft gezet (www.dewereldwijdevloed.nl), maar voeg daar een aantal noten aan toe waarin ik uitspraken van Evenboer bekritiseer. Ik behandel zijn artikelen zoals die tot 10 juli 2020 op zijn site stonden. Latere aanvullingen laat ik hier buiten beschouwing.
Mijn commentaar staat in blauwe letters onderaan.
A.J. Krol
_______________________________________________
WAAROM IK HET CHRISTELIJK GELOOF VERLAAT
5. PROBLEMEN MET HET NIEUWE TESTAMENT
In het vorige hoofdstuk beschreef ik de grote problemen met Jezus als zijnde de ‘beloofde’ Messias. Hoewel ik altijd gehoord had en verkondigd had dat Jezus alle Oudtestamentische profetie vervuld had, bleek dit na nader onderzoek zeer moeilijk vol te houden in het licht van de feiten. Het opende voor mij een zoektocht naar de authenticiteit en betrouwbaarheid van het Nieuwe Testament als geheel. Is het Nieuwe Testament daadwerkelijk dat wat we zouden mogen verwachten van een boek waarin ‘Gods grote plan’ met de mensheid geopenbaard wordt? Heeft het werkelijk de kenmerken van een Goddelijk geïnspireerd boek?
Toen ik ook op dit gebied de ruwe feiten begon te verzamelen, kon ik niet anders dan concluderen dat er grote, zeer zwaarwegende problemen zijn met het Nieuwe Testament.
Historische blunders
Allereerst is het zo dat het Nieuwe Testament op meerdere gebieden historische blunders maakt – of zaken vermeldt die sterk indruisen met wat de overvloed aan historische bronnen vermelden. Met name als het gaat over plaatselijke heersers en hun handelen. Enkele voorbeelden:
- Mattheüs zegt dat ‘…Herodes opdracht gaf om in Bethlehem en de wijde omgeving alle jongetjes van twee jaar en jonger om te brengen’ (Matteüs 2:16). Vreemd genoeg is er geen enkele andere bron die deze kindermoord heeft vastgelegd. En dat is vreemd, aangezien het over een zeer heftige en schokkende gebeurtenis gaat die diepe wonden achtergelaten moet hebben. Geschiedschrijver Flavius Josephus wijdde maar liefst 100 pagina’s aan de daden van Herodes, maar noemde deze extreme en ingrijpende baby-moord nergens. 1.1
- Volgens Lukas trokken Jozef en Maria vanuit Nazareth naar Bethlehem vanwege een volkstelling van legaat Quirinius. Ook deze volkstelling wordt nergens in de geschiedenis beschreven, terwijl de Romeinen deze meestal netjes bijhielden (zo zijn er uit die periode wel volkstellingen vastgelegd uit enkele omliggende regio’s en was er wél een volkstelling door Quirinius tien jaar ná de dood van Herodus). Maar belangrijker nog: het type volkstelling dat Lukas beschrijft is helemaal niet in lijn met hoe de Romeinen dit soort dingen deden. De enige reden om een volkstelling te doen was vanwege belasting die aan de overheerser betaald moest worden. Dit had altijd betrekking op de huidige bezittingen, en daarom moesten mensen zich altijd melden in hun huidige woonplaats – niet in iemands geboorteplaats. Dat Jozef en Maria vanuit Nazareth naar Bethlehem moesten reizen voor zo’n volkstelling is daarom historisch gezien niet geloofwaardig. 1.2.
- Jezus zou voor Pontius Pilatus moeten hebben verschijnen. Pilatus gaf het volk de keus wie er gedood moest worden; het volk koos voor Jezus, en Pilatus waste zelfs zijn handen in onschuld. Dat wat het evangelie vertelt is echter helemaal niet in lijn met het karakter en handelen van Pilatus. Pilatus stond erom bekend dat hij zijn troepen naar Jeruzalem stuurde om ijskoud Joden af te slachten wanneer ze het ook maar met de kleinste zaken niet eens waren. Hij voerde een schrikbewind en stuurde duizenden oproerkraaiers naar het kruis. Joden kregen géén Romeins strafproces, en oproerkraaiers of rebellen al helemaal niet – en zeker niet door Pilatus persoonlijk. De gedachte dat Pilatus hoogstpersoonlijk de oproerkraaier Jezus zou oordelen, en hem ook nog eens genade zou willen verlenen maar zich door het Joodse publiek liet overhalen hem toch te laten doden, komt niet overeen met Pilatus’ handelen in alle andere historische verslagleggingen. 1.3.
- Volgens de evangeliën werd de gestorven Jezus voor zonsondergang van het kruis gehaald en in een graf gelegd. Dit is historisch gezien zeer onwaarschijnlijk. Kruisiging was een executiemethode die de Romeinen specifiek uitvoerden vanwege haar afschrikwekkende werking. Ze lieten de gekruisigden daarom altijd hangen aan het kruis. Sterker nog: zelfs van criminelen die niet door kruisiging om het leven werden gebracht, werd het lichaam vaak na hun dood aan het kruis gehangen. Voorbijgangers zagen de lichamen van de geëxecuteerden hangen als blijvende waarschuwing. Het lichaam begon na verloop van tijd te rotten, werd aangevreten door gieren, en uiteindelijk werden de beenderen op de grote hoop gegooid. Dat is de reden dat Golgotha de ‘schedelplaats’ heette: er lagen talloze beenderen van geëxecuteerden. Dat Jezus van het kruis werd gehaald, en zelfs in een graf gelegd zou zijn (criminelen kregen nooit een dure en eervolle begraafplaats), zou zeer uitzonderlijk zijn. 1.4.
Het is niet zo dat bovenstaande zaken niet gebeurd kunnen zijn, wel zijn ze historisch gezien onwaarschijnlijk. En het feit dat de evangeliën aardig wat van dit soort historische onwaarschijnlijkheden bevatten, ondersteunt het idee dat de verhalen pas decennia later werden opgeschreven en het verhaal op dat moment al veel van zijn accuraatheid verloren had.
Het zwijgen van historici
Een ander probleem met de claims uit de evangeliën is dat ze niet door objectieve historische bronnen bevestigd worden. Jezus zou doden opgewekt hebben, zijn kruisiging zou voor een zonsverduistering en aardbeving gezorgd hebben, en zijn opstanding zou voor de opstanding van een heleboel doden gezorgd hebben die vervolgens de stad Jeruzalem inliepen. De opgestane Jezus zou vervolgens enkele dagen later verschenen zijn aan in totaal honderden mensen. Hoe geloofwaardig is het dat geen enkele tijdgenoot deze schokkende gebeurtenissen noemt? Kun je je voorstellen dat er allemaal doden opstaan en de stad inlopen, en dat geen enkele historicus of tijdgenoot van Jezus melding maakt van de gebeurtenis – of zelfs maar van het hardnekkige gerucht? 2.
Het is zelfs nog erger: bijna geen enkele betrouwbare historische bron vermeldt Jezus van Nazareth als een persoon van groot belang. Zelfs Flavius Josephus, dé geschiedschrijver van de Joden in de eerste eeuw, vermeldt Jezus slechts terloops – terwijl hij bijvoorbeeld uitgebreid stilstaat bij Johannes de Doper en aan hem een veel grotere invloed toeschrijft dan aan Jezus.[1] Het lijkt erop dat Jezus helemaal niet zo’n enorme volgersschare had als de veel later door christenen geschreven evangeliën doen vermoeden. En historici uit die tijd vermelden nergens een connectie tussen Johannes de Doper en Jezus Christus; Josephus vermeldt hem als een op zichzelf staande prediker. Het idee dat Johannes de Doper naar Jezus verwees als Messias zou heel goed door de latere schrijvers van de evangeliën bedacht kunnen zijn, vele decennia na diens dood, om Jezus op die manier meer gezag toe te dichten. 3.
Bijbelwetenschapper Ehrman legt uit dat historici iets als historisch bewijs aannemen, wanneer a) er verslagen van de gebeurtenis zijn die tijdens of kort na de gebeurtenis zijn opgetekend, het liefst door ooggetuigen, b) er talloze bronnen zijn die over de gebeurtenis spreken, c) deze bronnen onafhankelijk van elkaar zijn, d) de bronnen consistent met elkaar zijn, maar elkaar niet beïnvloed hebben of gecollaboreerd hebben, en e) de bronnen niet partijdig of gekleurd zijn. De christelijke vermelding van de opstanding van talloze doden (en van Jezus zelf) voldoet aan geen van deze elementen: ze is opgesteld door christenen zelf, door mensen die geen ooggetuige waren, op zijn vroegst enkele decennia na de gebeurtenis, er ontbreken andere (niet-christelijke) bronnen die de gebeurtenis bevestigen, de bronnen zijn ten dele consistent met elkaar maar hebben elkaar aantoonbaar beïnvloed – ze maken namelijk gebruik van hetzelfde brondocument – en de bronnen zijn bevooroordeeld: het waren volgelingen van Jezus die hun verhalen opschreven als materiaal voor geestelijke opbouw.
Tegenstrijdigheden en fouten
Verder is het zo dat het Nieuwe Testament (evenals het Oude Testament) een groot aantal contradicties kent. Met name de vier evangelisten spreken elkaar voortdurend tegen. Een kleine greep:
- Volgens Mattheüs is Jezus geboren onder Herodes de Grote. Volgens Lucas echter is Jezus geboren tijdens een volkstelling van Quirinius (legaat van Syrië). Herodes is gestorven in 4 voor Christus, Quirinius werd legaat van Syrië in 6 na Christus. Hoe kan Jezus zowel voor 4 v.Chr. als na 6 n.Chr. geboren zijn?
- Volgens Markus en Mattheus waren Jezus’ laatste woorden “Mijn God mijn God waarom hebt gij mij verlaten”, volgens Lukas zei Jezus “Vader, in uw handen beveel ik mijn geest” en volgens Johannes zei Jezus “Het is volbracht.” Hij kan niet alle drie de zinnen als laatste gezegd hebben. 4.
- De beschrijvingen van de opstanding van Jezus zijn zo tegenstrijdig dat het erop lijkt dat de eerste christenen slechts mondelinge verhalen hierover kenden. Volgens Marcus gingen 3 vrouwen naar het graf om Jezus te balsemen, en is er 1 engel die in het graf zit. Volgens Mattheüs zijn het slechts twee vrouwen, is er een aardbeving en daalt een engel neer die op de weggerolde steen gaat zitten. Volgens Lukas zijn er 2 engelen die binnenin het graf staan en verschijnt Jezus als eerste aan de Emmaüsgangers, dan aan Petrus, dan aan de discipelen; er wordt niets gezegd over verschijningen aan de vrouwen. Paulus, ten slotte, beweert dat Jezus na zijn opstanding verscheen aan Petrus, toen aan de discipelen, en toen aan 500 andere mensen. Overigens: Johannes beweert dat Jozef van Arimathea met 100 pond welriekende kruiden het lichaam van Jezus had laten balsemen, wat Marcus’ verhaal over vrouwen die kwamen om Jezus te balsemen weer tegenspreekt. 5.
Christenen die vast willen houden aan de ‘onfeilbaarheid van de Bijbel’ 6. proberen de grote verschillen tussen de evangeliën vaak weg te verklaren of ze via ingewikkelde constructies te verenigen met elkaar, maar dat kan enkel door behoorlijk veel kunst- en vliegwerk.
Het feit dat de evangelisten op zoveel punten iets anders beweren, toont naar mijn idee juist aan dat veel van de gebeurtenissen rond Jezus nooit opgetekend zijn, maar decennialang mondeling werden verteld. Vermoedelijk circuleerden in alle christelijke gemeenschappen verschillende versies van de verhalen. De evangelisten, die Jezus’ leven wilden vastleggen, hebben verschillende veelal mondelinge bronnen geraadpleegd en op basis daarvan geprobeerd de geschiedenis te reconstrueren.
Als je de evangeliën (met uitzondering van Johannes) naast elkaar legt is er overigens een klein deel dat wél precies overeenkomt, namelijk een reeks uitspraken van Jezus. Vanwege dit feit hebben geleerden geconcludeerd dat er mogelijk wel een op schrift gestelde lijst met Jezus’ uitspraken moet zijn geweest die de evangelisten als bron hanteerden en die zij gebruikten als kapstok voor de rest (het hypothetische ‘document Q’).[2] Alle details eromheen waren echter niet opgetekend, en de evangelisten hebben daarvoor dus gebruik moeten maken van mondelinge bronnen, wat resulteerde in grote afwijkingen in de tekst. (Dat is overigens ook ongeveer hoe de schrijver van het Evangelie van Lukas zelf zijn werkwijze beschrijft in Luk 1:1-4.)
Soms zeggen christenen, als het gaat over bovenstaande inconsistenties, dat de verschillen niet zo belangrijk zijn: het gaat om de essentie, niet om de details. Maar dat is een slecht argument om een boek dat zo tegen zichzelf verdeeld is, te redden. Want in hoeverre is de tekst van de Bijbel dan nog te vertrouwen? Als de Bijbel al op detailniveau zo afwijkt, hoe kunnen we dan beweren dat alles wat het beweert over de Grote Dingen wél waar is? En trouwens, als iets een (onfeilbaar) ‘boek van God’ is, dan zou je toch verwachten dat God het zo geleid zou hebben dat de inhoud niet vol fouten zit?
Voorspellingen die Jezus zelf deed
Ten slotte zijn er nog de ‘voorspellingen’ die Jezus zelf deed. Zo heeft hij zijn eigen dood en opstanding aangekondigd. Ook kondigde hij aan dat binnen één generatie de tempel verwoest zou worden en Jeruzalem zou worden ingenomen (o.a. in Lukas 21, Mattheüs 24 en Marcus 13) – iets wat in het jaar 70 inderdaad gebeurde toen, als sluitstuk van de Joodse Oorlog, de Romeinen de stad en tempel vernietigden. Ik geloofde altijd dat deze voorspellingen duidelijk maakten dat Jezus op voorhand wist wat er ging gebeuren. Ik ben zelfs jarenlang preterist geweest: ik geloofde dat de ‘eindtijd’ betrekking had op de vernietiging van Jeruzalem. Maar toen ik dit kritisch onder de loep nam werd het steeds lastiger dit te geloven.
De vroege kerk kende lange tijd alleen de brieven van Paulus. De evangeliën duiken pas aan het einde van de 2e eeuw op in de geschiedenis: voor die tijd wordt nergens melding gemaakt van een evangelie van Mattheüs, Marcus, Lukas of Johannes (zie volgende paragraaf). Hoewel de evangeliën pas aan het einde van de 2e eeuw hun huidige vorm bereikten, gaan geleerden er over het algemeen wel vanuit dat de basis van de evangeliën van Mattheüs en Lukas in de eerste eeuw werd gelegd. Men neemt aan dat delen van de tekst zijn ontstaan in de periode 80-110. De oudste delen zijn dus op zijn vroegst rond het jaar 80 geschreven, tien jaar na de val van Jeruzalem. Beide evangeliën dateren dus sowieso van na de val van Jeruzalem. Zelfs het Marcusevangelie, vermoedelijk het vroegste evangelie dat er is, werd op zijn vroegst tijdens de Joodse oorlog geschreven (ca. 70 na Christus). Maar met in ons achterhoofd het feit dat de evangeliën pas honderd jaar later in de geschiedenis vermeld worden, weten we dat ze na die tijd nog sterk gereviseerd en aangepast kunnen zijn. 7.
Zoals reeds besproken zien we in de evangeliën een bijna krampachtige ijver om Jezus als Messias te bewijzen. Mattheüs trekt een enorm blik oudtestamentische teksten los die hij op vergezochte wijze op Jezus projecteert, allemaal om het idee van Jezus als Messias te onderbouwen. De evangelisten schuwden zelfs niet om profetieën naar hun hand te zetten! In dit licht is het goed voor te stellen dat zij achteraf ook de val van Jeruzalem door Jezus lieten voorspellen.[3] Vergeet niet dat de vernietiging van de heilige stad een ongekend heftige gebeurtenis was. Het is niet meer dan logisch dat de schrijvers van de evangeliën deze gebeurtenis wilden verwerken in hun theologie. De vroege kerk, die onder de invloed van Paulus stond, zag de vernietiging van de tempel als hét bewijs dat de kritiek van Jezus op de Joodse geestelijk leiders klopte en dat het ‘oude’ Jodendom verdween, omdat het Joodse volk Jezus niet als Messias hadden willen aannemen. Door Jezus tot in detail de val van Jeruzalem te laten voorspellen, gaven ze hem extra gezag als zijnde de Messias.
Laten we eerlijk zijn: als er in de periode 2002-2010 een Amerikaanse profetie zou opduiken waarin de aanval op de Twin Towers werd aangekondigd, maar de profetie aantoonbaar pas ná 9/11 werd opgeschreven, zou je het dan geloven? Ik denk dat bijna iedereen dan de meest logische verklaring trekt: de profetie werd na de gebeurtenis gefabriceerd – en hoe dan ook is het niet aan te tonen dat dat niet het geval is. Tel daarbij op dat de evangeliën nog vele decennialang gereviseerd en aangepast werden (Lukas’ evangelie werd bijvoorbeeld aantoonbaar nog honderd jaar na Jezus' dood aangepast) en we begrijpen dat we niets zeker weten over wat Jezus werkelijk gezegd heeft. Zowel de aankondiging van de val van Jeruzalem als de voorspellingen van zijn dood en opstanding kunnen jaren na de betreffende gebeurtenissen aan de evangeliën toegevoegd zijn.
Authenticiteit van het Nieuwe Testament als geheel
Meer dan tien jaar geleden las ik het christelijke boek ‘Bewijs Genoeg’ van Lee Strobel (een boek dat de accuraatheid van het Nieuwe Testament verdedigt) en dacht daarmee dat het bewezen was dat de evangeliën accuraat en betrouwbaar waren. Tenslotte legde Strobel vol overtuiging uit dat men vele duizenden manuscripten had teruggevonden die enkel op zeer onbelangrijke punten van elkaar verschilden. Het idee dat er met de evangeliën gerommeld zou zijn was, zo werd gesuggereerd, een leugen van moderne geleerden die per se de Bijbel onderuit wilden halen. Maar ik zie nu dat Strobel op veel punten de mist in gaat. Strobel suggereert dat hij als niet-christen objectief is gaan zoeken naar bewijzen tegen Jezus, maar door de grote hoeveelheid feiten juist overtuigd werd van de waarheid van de Bijbel. Dit is een nogal suggestieve weergave van de werkelijkheid als je je realiseert dat alle ‘topwetenschappers’ die hij raadpleegt overtuigde christenen zijn. Maar dat terzijde.
Strobel laat in zijn boek het feit buiten beschouwing dat de evangeliën pas (op zijn vroegst) decennia later zijn opgeschreven dan de beschreven gebeurtenissen, en dat – gezien de grote verschillen in verhaallijn – het er alle schijn van heeft dat de opgetekende verhalen tot die tijd mondeling circuleerden (op het Q-document na). Pas ongeveer 40 tot 50 jaar na Christus’ dood werden de evangeliën opgetekend – in hun meest ruwe vorm – en er zijn, zoals gezegd, veel indicaties dat de evangeliën nog tot ver in de tweede eeuw aangepast werden en pas aan het einde van de tweede eeuw ‘af’ waren. Want aan het einde van de eerste eeuw maakte de kerkvader Clemens van Rome melding van brieven van Paulus, maar nog niet van de evangeliën.[4] In 130-140 is Marcion van Silope de eerste die een ‘canon’ creëert van christelijke geschriften, maar dit bevat enkel de brieven van Paulus en slechts één evangelie: het ‘Evangelie volgens Marcion’ wat een verkorte vorm van het Lukas-evangelie lijkt – al zijn geleerden er niet over uit over het Lukasevangelie een uitbreiding van Marcions tekst is, of dat Marcion een verkorte versie van een al bestaand Lukasevangelie maakte. Hoe dan ook is er op dat moment – honderd jaar na de dood van Jezus! – nóg geen sprake van een ‘afgerond’ evangelie van Mattheüs, Lukas en Marcus. Pas in het jaar 170 zien we dat er een canon is waarin alle vier de evangeliën zijn opgenomen (de Canon Muratori). En zelfs die evangeliën zijn mogelijk nog niet zoals we die nu kennen, want bepaalde passages duiken pas eeuwen later voor het eerst op (zo duikt het slot van Marcus inclusief de zending van de apostelen pas op in latere handschriften, en ontbreekt het verhaal van de overspelige vrouw in Johannes in alle oude handschriften en duikt het pas op in de vierde of vroeg vijfde eeuw). 8.1
Het is ook nog eens zeer aannemelijk dat de evangeliën niet werkelijk zijn geschreven door Markus, Mattheüs, Lukas en Johannes, want als zij werkelijk de evangeliën geschreven hebben in de decennia ná Jezus, waarom horen we dan niks over hun evangeliën in de brieven en geschriften van kerkvaders in het vroege christendom? Waarom wordt pas in het jaar 170 voor het eerst verwezen naar deze vier evangeliën met de vier namen van evangelisten erbij? Het lijkt mij dat een geschrift geschreven door bijvoorbeeld Johannes – een van de twaalf discipelen – als zéér gezaghebbend zou zijn gezien en op zijn minst bekend moest zijn bij kerkleiders. Toch ontbreekt ieder spoor van ‘het evangelie van Johannes’ voor het jaar 170. Hoe geloofwaardig is het dat het verslag van één van Jezus’ naaste discipelen in de eerste 140 jaar van het christendom nergens vermeld wordt?
De werkelijkheid is precies andersom: toen het christendom zich verbreidde, kon men extra gezag aan een geschrift koppelen door het aan een apostel toe te schrijven. Er ontstonden vele tientallen geschriften, sommige zeer ongeloofwaardig en fantasierijk, die aan de apostelen werden toegeschreven (zoals de Openbaring van Petrus, het evangelie van Thomas, het Leven van Johannes de Doper, het evangelie van Petrus, evangelie van Bartolomeüs, de Openbaring van Jakobus, de Openbaring van Paulus, enzovoorts). En veel geschriften die al langer circuleerden werden ineens met terugwerkende kracht aan apostelen toegeschreven. 8.2
In de eerste eeuwen van het christendom zien we dan ook dat er voortdurend variatie is in welke boeken wel of niet tot het Nieuwe Testament mogen behoren:
- Rond het jaar 130 erkende men alleen de brieven van Paulus. Handelingen hoorde er nog niet bij, er waren geen brieven van andere apostelen, ook nog geen Openbaring.
- Rond 170 zien we voor het eerst de 4 evangeliën erbij, ook de brieven van Paulus werden erkend, maar nog altijd geen brieven van Petrus of Jakobus. Bijzonder genoeg werd het boek Wijsheid wél als geïnspireerd gezien, evenals ‘de Openbaring van Petrus’, een krankzinnig geschrift dat een visioen van de hel beschrijft waarin Godslasteraars aan hun tong worden opgehangen, overspelige vrouwen aan hun haar boven een modderpoel worden opgehangen, lesbische vrouwen tot in eeuwigheid door engelen een klif op geduwd en eraf gegooid worden en vrouwen die abortus hebben gepleegd tot hun nek in een poel met bloed moeten leven.
- Rond 300 zien we evangeliën en brieven van Paulus, maar 4 van Paulus brieven niet, en ook Openbaring hoort er niet bij.
- In 330-360 is de ‘canon’ ongeveer zoals we die nu kennen, maar ook ‘Herder van Hermas’ en de ‘Brief van Barnabas’ horen erbij. 8.3
- Rond 400-440 is de canon precies zoals we het nu kennen maar ineens worden ook 1 en 2 Clemens erbij gerekend.
- Pas in 450 is het Nieuwe Testament zoals we dat nu kennen, afgerond.
Het feit dat boeken die nu in onze Bijbel staan soms pas eeuwen na Christus voor het eerst tot het Nieuwe Testament werden gerekend, en andere boeken pas na eeuwen verworpen werden, laat zien dat we hier niet te maken hebben met ‘Goddelijke preservatie’ maar met mensenwerk. Als je echt gelooft dat God de vorming van de canon zo geleid heeft, waarom moesten de christenen van de eerste vier eeuwen het dan met hele andere samenstellingen doen?
'Duizenden manuscripten'
In christelijke boeken wordt het idee vaak gepropageerd dat er duizenden manuscripten van het Nieuwe Testament zijn die slechts op kleine details afwijken. Dit wekt de indruk dat er een enorme hoeveelheid accurate handschriften zijn gevonden uit de eerste eeuwen van het christendom. Maar ook dat is niet waar. Er zijn géén handschriften teruggevonden uit de eerste eeuw, vervolgens slechts 2 fragmenten uit de 2e eeuw, daarna in de derde eeuw zo’n 30 fragmenten, en in de vierde eeuw enkele tientallen. Géén duizenden. Pas in de vierde en vijfde eeuw, toen het christendom de officiële godsdienst van het Romeinse rijk werd en zich sterk begon te verspreiden, begon het massale kopiëren en verspreiden van het op dat moment aanvaarde Nieuwe Testament. Het overgrote deel van de ‘duizenden elkaar bevestigende handschriften’ zien we pas in de latere Middeleeuwen opduiken. Dat we duizenden handschriften teruggevonden hebben met slechts kleine verschillen zegt niets over de authenticiteit van de geschriften zelf; het zegt vooral iets over de ijver van de christenen uit de vroege en vooral late middeleeuwen deze geschriften te verspreiden.
Anders dan Strobel het doet voorkomen zegt de overeenkomst tussen de vandaag gevonden handschriften dus niets over of hetgeen ze beschrijven accuraat is. Voorafgaand aan de verspreiding van het Nieuwe Testament in de Middeleeuwen konden de handschriften al eeuwenlang zijn aangepast. We hebben geen flauw idee in hoeverre de verhalen rond Jezus in de periode 30-170 zijn aangedikt. Er is een hiaat van bijna een halve eeuw tussen de verhalen zelf en de opschriftstelling ervan, en vervolgens konden die opschriftstellingen nog eeuwenlang revisies en aanpassingen ondergaan die we nu niet meer kunnen achterhalen, omdat we geen manuscripten hebben uit de vroegste periode. 8.4
En dan hebben we het alleen nog maar over de geschriften van de vroege kerk. Een even grote pluriformiteit zien we in de theologische ideeën en stromingen in de vroege kerk. Tegenwoordig wordt vaak het idee gecreëerd dat ‘de vroege kerk’ een soort pure en heldere utopische en vooral eenduidige kerk was waar we nu naar terug moeten keren, maar de werkelijkheid is dat geleerden over het algemeen vaststellen dat hoe verder je teruggaat in de kerkgeschiedenis, hoe pluriformer de meningen en theologische concepten worden. Er waren Joodse christenen die de wet hielden en Jezus vooral als Joodse Messias zagen, Paulusiaanse christenen die Jezus als heer over alles verkondigden, mensen die de besnijdenis behielden en christenen die daar fel op tegen waren, gnostische christenen die de ideeën interpreteerden op meer spirituele manier, Grieks-georiënteerde christenen die een rationeel en filosofisch christendom aanhingen, volgers van de leer dat Jezus een geestelijk wezen was, dat hij slechts een mens of wijs man was, dat hij God was, dat hij enkel de Messias was, en er was totaal géén eenduidigheid over thema’s als de positie van Jezus, de positie van de Wet en de joodse gebruiken, de drie-eenheid, verzoening, de aard van de geestelijke wereld, enzovoorts. Zelfs Paulus en de Joodse gemeente in Jeruzalem lagen met elkaar overhoop over essentiële kwesties zoals de besnijdenis en Joodse wetten. Het kostte de kerk zelfs eeuwen om een uniform standpunt te creëren over de goddelijkheid van Jezus! De basis voor één orthodoxe christelijke leer ontstond pas eeuwen na Christus toen men via kerkconcilies bepaalde standpunten ging vastleggen als dogma’s, en andersdenkenden ging vervolgen. Tot die tijd was het christendom een syncretische godsdienst met allerlei verschillende takken.
Het beroemde argument van C.S. Lewis (ook wel Lewis's trilemma genoemd) dat Jezus ófwel gestoord, ofwel een bedrieger ofwel God moest zijn, is in het licht van al het voorgaande een compleet falend argument, want we weten feitelijk niets over wat Jezus van Nazareth over zichzelf gezegd heeft. Paulus' brieven kennen nauwelijks een historische Jezus en kennen praktisch geen overlap met de evangeliën (daarover later meer, trouwens) en de uitspraken van Jezus in de evangelieën duiken pas aan het einde van de 2e eeuw op en konden op dat moment al zo'n 140 jaar door christenen zijn aangepast.
De evangelieschrijvers en Josephus
Zoals ik al terloops noemde, zijn er zwaarwegende indicaties dat de evangeliën niet geschreven werden door Markus, Mattheüs, Lukas en Johannes, omdat hun namen pas aan het einde van de 2e eeuw aan de evangeliën gekoppeld worden. Maar daarnaast zijn er ook wat betreft de inhoud van de evangeliën indicaties dat deze niet door ooggetuigen geschreven kunnen zijn.
Allereerst is het zo dat echte ooggetuigen hun verhaal in hun eigen woorden zouden opschrijven. Wanneer je meerdere ooggetuigen vraagt een gebeurtenis te beschrijven, dan zal het verhaal in grote lijnen gelijk zijn, maar in woordkeus variëren. De 3 synoptische evangeliën (Mattheüs, Markus, Lukas) zijn echter bewijsbaar aangepaste en gepersonaliseerde versies van één brondocument (document Q) omdat de overeenkomstige delen gebruik maken van exact dezelfde bewoordingen. Dit is in lijn met de gedachte dat de schrijvers van de evangeliën geen ooggetuigen waren, maar veel later hun evangelie opstelden en het moesten doen met dat ene brondocument, en voor de rest met orale overleveringen. Want de rést van hun evangelie – de delen waarvoor ze géén geschreven brondocument tot hun beschikking hadden – zijn vervolgens juist weer hopeloos in contradictie met elkaar. 8.5
Ook toont analyse van de evangeliën aan dat op zijn minst grote delen van de tekst niet aan Joodse auteurs met kennis van de Tenach toegeschreven kan worden. De auteurs gebruiken veelal de Griekse vertaling van het Oude Testament, en maken door vertaalfouten in die Griekse vertaling soms inhoudelijke missers (zoals de genoemde vertaling van 'maagd' i.p.v. 'jonge vrouw'; een echte Jood zou weten dat de tekst in Jesaja niet over een maagd spreekt, maar een Hellenistische heidense christen niet.)
Kortom: de evangelieschrijvers waren dus geen ooggetuigen, maar (waarschijnlijk heidense) schrijvers die vermoedelijk pas in de 2e eeuw het brondocument Q namen en er onder christenen circulerende verhalen aan toevoegden, om op die manier een tekst te creëren die ze aan nieuwe gelovigen konden laten lezen. Vergeet niet dat decennialang enkel brieven van Paulus circuleerden onder christenen – het is logisch dat er grote behoefte was aan heldere beschrijvingen van het leven van Jezus. Rond de tijd dat zij de verhalen opschreven had er al 'legendevorming' plaatsgevonden rond de persoon Jezus van Nazareth. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat Mattheüs en Lukas twee enigszins gelijkende maar toch onverenigbare verhalen optekenden over de wonderlijke geboorte van Jezus – verhalen die duidelijk gemodelleerd zijn aan de hand van Oudtestamentische wonderlijke-geboorte-verhalen, namelijk die van Ismaël, Isaäk en Samson.
Maar er is nog een belangrijke indicatie dat de schrijvers van de evangeliën geen ooggetuigen waren. De schrijvers van de evangeliën noemen talloze heersers, koningen, machthebbers en priesters uit Jezus’ tijd om op die manier het verhaal historisch kracht bij te zetten. Er is echter een boven toeval verheven parallel met de werken van de Joodse historicus Flavius Josephus (met name met zijn werk ‘Joodse Oudheden’). In veel gevallen lijken de evangelieschrijvers de historische context voor hun evangelie uit Josephus’ werk te hebben gekopieerd – zelfs de opbouw van de evangeliën komt overeen met Josephus.
Josephus rondde zijn historische werk af in ca. het jaar 90, wat dus betekent dat de evangeliën pas na die tijd ontstaan moeten zijn (of in ieder geval, de historische gegevens die aan de evangeliën zijn toegevoegd). Alles wijst erop dat de evangelieschrijvers géén ooggetuigen waren, maar latere redacteuren die hun best deden de verhalen die de ronde deden over Jezus in een sterke historische context te gieten, om zo de lezers te overtuigen van de echtheid van hun relaas. 9.1
Opvallend is dat in de evangeliën veel foutjes en onjuistheden zitten als we de historische informatie vergelijken met Josephus en andere historici, wat erop duidt dat de evangelisten de werken van Josephus niet overal even goed lazen – of soms de historie bewust wat aanpasten om in lijn te brengen met de verhalen over Jezus. Het meest opvallende echter is het feit dat de schrijvers van de evangeliën bij bepaalde door hen gefabriceerde verhalen over Jezus duidelijk geïnspireerd lijken te zijn door historische gebeurtenissen die Josephus noemt:
- Zoals vermeld ontbreekt enige historische basis voor de ‘kindermoord’ door Herodus zoals Mattheüs die beschrijft. Maar Flavius Josephus beschrijft wél een verhaal dat er opvallend veer gelijkenis mee vertoont: een Farizeër genaamd Bagoas – een eunuch – zou volgens een goddelijke profetie de vader worden van een nieuwe koning die de heerschappij van Herodus zou beëindigen. Herodus wordt vervolgens paranoïde en vermoordt Bagoas en een hele rits andere personen – zelfs personen uit zijn eigen familie die hij wantrouwt (Oudheden 17.2.4 43). Opvallend is dat het hier net als in het verhaal van Jezus gaat om een aangekondigde koning die de macht van Herodus zou beëindigen, die nog geboren moest worden en op wonderlijke wijze ter wereld zou komen (een eunuch kan namelijk geen nageslacht voortbrengen!) en Herodus die zo achterdochtig is dat hij overgaat tot een massamoord. Wetende dat de schrijver van Mattheüs veel historische zaken uit Josephus overnam om zo zijn verhaal kracht bij te zetten, en wetende dat hij een verhaal moest creëren waarin de uit Nazareth afkomstige Jezus in Bethlehem ter wereld komt, is aannemelijk dat hij zich liet inspireren door bovenstaande geschiedenis van Herodus toen hij het verhaal over de kindermoord bedacht. 9.2
- Hetzelfde lijkt het geval bij de volkstelling die Lukas beschrijft. Zoals vermeld is er geen enkele historicus die de genoemde volkstelling vermeldt. Maar er was op een ander tijdstip wél een volkstelling door Quirinius: Flavius Josephus vermeldt een telling die tien jaar na de dood van Herodus had plaatsgevonden (Oudheden 18.1.1 1). Josephus staat niet alleen: meerdere Romeinse historici bevestigen dat dit inderdaad de correcte datum is. Het lijkt erop dat Lukas het ‘idee’ van een volkstelling door Quirinius uit Josephus heeft gekopieerd – hij fabriceerde op die manier een historisch aannemelijke reden voor Jozef en Maria om naar Betlehem te reizen zodat Jezus daar ter wereld zou komen. Lukas moest de volkstelling echter rond de geboorte van Jezus situeren, welke plaatsvond tijdens de heerschappij van Herodus, waardoor het historisch incorrect is. En zoals eerder genoemd is ook de aard van de volkstelling zoals Lukas deze beschrijft historisch incorrect (de telling vond altijd plaats in de huidige woonplaats van de inwoners, niet de plaats van herkomst). Dit alles doet vermoeden dat de schrijver van Lukas een manier zocht om Jezus in Bethlehem geboren te laten worden, in de kronieken van Josephus zocht naar historische gebeurtenissen om hiervan een aannemelijk verhaal te smeden, maar het niet zo nauw nam met de exacte chronologie van gebeurtenissen – mogelijk omdat zijn publiek (veelal heidenen) toch niet zo op de hoogte waren van de regeerperiodes van heersers in Judea. Hoe dan ook: de manier waarop in het evangelie van Lukas met historische informatie wordt omgegaan is alleen aannemelijk voor een schrijver die zelf in een latere tijd leefde, en de historische feiten uit boeken moest halen en zo de gemaakte fouten kon maken.
We hebben wat betreft de kindermoord en de volkstelling dus niet alleen sterke historische aanwijzingen dat de gebeurtenissen verzonnen zijn; we hebben zelfs een hele plausibele verklaring welke bron de schrijvers hanteerden bij het fabriceren van de gebeurtenissen: Flavius Josephus.
Dan is er nog een derde, opvallende gelijkenis tussen Josephus’ historie en de evangeliën:
- Josephus schrijft in zijn autobiografie dat hij als kind snel leerde en zowel een sterk geheugen als groot inzicht bleek te hebben. Toen hij ongeveer 14 jaar oud was werd hij geprezen door iedereen; zelfs de hogepriesters en de belangrijke mannen van de stad kwamen vaak samen om naar de jonge Josephus te luisteren en hem de wet te horen uitleggen (Het leven van Flavius Josephus 1.2-8). Het lijkt erop dat Lukas wederom geïnspireerd werd door Josephus, want hij beschrijft in zijn evangelie dat Jezus toen hij twaalf jaar was door zijn ouders in de tempel werd aangetroffen, waar hij te midden van de leraars zat, naar hen luisterde en vragen aan hen stelde – en ‘...allen die Hem hoorden, stonden versteld van Zijn verstand en antwoorden’ (Lukas 2:47). Beide passages gaan over een jongen met een leeftijd rond zijn bar mitswah (namelijk rond 13) die wijzer is dan je van zo’n jongen zou verwachten, en die tijd doorbrengt met de wetgeleerden en zo’n groot inzicht heeft dat hij de volwassen leraren versteld doet staan. 9.3
Bovenstaande zaken zijn een sterke indicatie dat de schrijvers van de evangeliën géén ooggetuigen waren, maar latere schrijvers die met terugwerkende kracht de circulerende verhalen over Jezus bundelden en het koppelden aan historische gebeurtenissen (of historisch aannemelijke gebeurtenissen) die ze uit historische werken haalden – om hun relaas zo extra kracht bij te zetten. Omdat ze er zelf niet bij waren en waarschijnlijk zelfs nog niet geboren waren in de tijd van Jezus, slopen er allerhande historische foutjes in.
Dat is begrijpelijk: als ik een geloofwaardig verhaal moet optekenen dat honderd jaar geleden plaatsvond dan moet ik geschiedenisboeken raadplegen om het verhaal historisch kracht bij te zetten, maar omdat ik er zelf niet bij was is de kans groot dat ik foutjes maak. Het is tenslotte niet gemakkelijk om honderd jaar na dato heersers, machthebbers en overlappende regeerperiodes correct te reconstrueren! Als de evangelisten echter werkelijk tijdgenoten van Jezus waren, dan zouden ze de historische verwijzingen niet van Josephus hebben hoeven lenen. En hoe dan ook suggereert het feit dat de evangelisten ‘leenden’ van Josephus dat hun evangeliën ná de publicatie van de Joodse Oudheden (ca. 90 A.D.) moeten zijn opgesteld – of op zijn minst dat de historische verwijzingen pas later aan het evangelie toegevoegd zijn.
Met dit in ons achterhoofd zijn de eerdergenoemde ‘historische ongeloofwaardigheden’ (over o.a. het karakter van Pilatus en de aard van Romeinse executie door kruisiging) ook niet zo vreemd – zulke blunders zijn niet meer dan normaal wanneer je decennia na dato een gebeurtenis beschrijft waar je zelf niet bij was.
'Schaduwbeelden'
Maar bewijzen de vele bijzondere 'schaduwbeelden' van Jezus in het Oude Testament niet dat de Bijbel goddelijk is, en dat Jezus' komst perfect voorspeld was? Dat is wat ik altijd geloofde.
Het is echter andersom. We weten dat de auteurs van de evangeliën hun uiterste best deden om van Jezus de voorspelde Messias te maken. Dat blijkt duidelijk uit de grote hoeveelheid nietszeggende teksten die zij uit het Oude Testament citeren en op krampachtige wijze op Jezus projecteren. De schrijvers van de evangeliën hebben bewust zo veel mogelijk Oudtestamentische metaforen, beelden en profetieën op Jezus geprojecteerd. Het is onderdeel van de legendevorming rond Jezus. De geboorte van Jezus bevat alle 'goddelijke' kenmerken van de oudtestamentische geboortes van Ismaël, Isaäk en Samson. De auteur van het evangelie van Mattheüs heeft zijn uiterste best gedaan om Jezus als een nieuwe Mozes te portretteren: hij is uit Egypte geroepen, hij werd gedoopt net zoals Mozes door de Schelfzee trok, hij bracht 40 dagen in de woestijn door waar de duivel hem op de proef stelde net zoals Mozes en het volk Israël 40 jaar in de woestijn beproefd werden, en hij gaf vervolgens de Bergrede als parallel van hoe Mozes het volk de wet onderwees. De auteur van Handelingen verwerkte bewust parallellen met het oude testament in zijn beschrijving van het ontstaan van de eerste gemeente: toen Mozes de wet ontving werden diezelfde dag 3000 mensen op basis van die wet gedood, toen de gelovigen de Heilige Geest ontvingen kwamen diezelfde dag 3000 mensen tot bekering. En net zoals bij de toren van Babel de volken gescheiden werden doordat ze elkaars talen niet konden verstaan, zo laat de schrijver van Handeling hier alle volken elkaar weer verstaan.
Paulus ging hier nog veel verder in door te beweren dat de rots waar in de woestijn water uit kwam symbool voor Jezus was, dat Jeruzalem symbool voor de gemeente was, dat Melchisedek een typebeeld van Christus' priesterschap was, enzovoorts. Al deze 'schaduwbeelden' bewijzen niet dat Jezus het Oude Testament perfect vervulde; ze bewijzen vooral de ijver van de vroege christenen om Jezus als een waardige Messias te portretteren in de evangeliën. 10.
Paulus’ brieven als verdediging van de historiciteit van de evangeliën
Alles wijst erop dat op het moment dat de evangeliën het levenslicht zagen, de verhalen over Jezus al verregaand gemythologiseerd waren. Nu wordt dit idee vaak door Bijbelverdedigers van de hand gedaan door te wijzen op Paulus’ brieven. De gedachte is als volgt: de eerste brieven van Paulus dateren vermoedelijk al uit de jaren 40 van de eerste eeuw (zelfs de meest kritische geleerden nemen aan dat de brieven slechts enkele decennia na Christus’ dood zijn opgesteld), en die brieven bevestigen de evangeliën. Thema’s als het verlossingswerk van Christus, zijn dood en zijn opstanding zien we tenslotte terug in Paulus geschriften. Is dit niet een reden om aan te nemen dat de geschiedenis rond Jezus op dat vroege moment al zeer accuraat was vastgelegd? Zien we via Paulus’ brieven niet heel helder dat de geschiedenis rond Jezus niet gemythologiseerd was?
De grootste denkfout die we in dit geval maken, is dat we menen dat de brieven van Paulus zijn geschreven na de evangeliën. Dat is ook niet vreemd, we worden namelijk op het verkeerde been gezet doordat het Nieuwe Testament begint met de vier evangeliën, en daarna pas met de brieven van Paulus. In werkelijkheid bestonden de evangeliën nog helemaal niet toen Paulus zijn brieven schreef.
Paulus kende de historische Jezus niet, kende de uitspraken van Jezus niet en kende de volgelingen van Jezus nauwelijks. Toen hij een visioen kreeg (op weg naar Damascus) bekeerde hij zich tot Christus, en begon direct met prediken. Pas na drie jaar zijn boodschap te hebben verkondigd ontmoette hij Petrus en Jakobus. Paulus werd de stichter van talloze (veelal heidens georiënteerde) christelijke gemeenschappen, en het waren zijn brieven die begonnen te circuleren. Paulus is in feite de stichter van het christendom 11, want we hebben geen idee hoe de oorspronkelijke volgelingen van Jezus dachten. We weten ook niet of Paulus Jezus goed representeert. De kerk kende de eerste honderd jaar enkel en alleen Paulus’ theologie – de evangeliën duiken pas ver in de 2e eeuw op, en konden reeds een eeuw lang aan Paulus’ leer zijn aangepast. Met andere woorden: Paulus bevestigt de evangeliën niet, want er waren nog geen evangeliën. Het is vele malen geloofwaardiger dat de verhalen van Jezus langzaam werden aangepast op Paulus’ leer, die gemeengoed werd binnen het christendom.
Weten we dit, dan begrijpen we dat we Paulus’ brieven nooit succesvol kunnen aandragen als argument voor de betrouwbaarheid van de verhalen over Jezus in de evangeliën. Want:
- Paulus was geen ooggetuige van Jezus. Hij moest het dus automatisch doen met wat hem verteld was door anderen. We weten bovendien dat hij weinig contact had met de discipelen van Jezus. Hij is dus geen goede bron wat betreft zijn informatie over Jezus van Nazareth.
- Paulus’ brieven kennen heel weinig overlap met de evangeliën. Paulus haalt praktisch nergens gebeurtenissen uit de evangeliën aan en citeert bijna nooit uitspraken van Jezus.[5] Dit is niet vreemd, aangezien hij, zoals gezegd, nauwelijks in contact stond met de discipelen.
- De evangeliën werden veel later opgesteld dan de brieven van Paulus. Daar waar Paulus zijn brieven al in de jaren 40 van de eerste eeuw begon te schrijven, ligt de basis van de teksten van de evangeliën pas op zijn vroegst na de val van Jeruzalem (ca. 70 na Christus). Pas in het jaar 170 duiken de vier evangeliën op in de geschiedenis. Paulus’ brieven bieden dus geen argument voor de accuraatheid of betrouwbaarheid van de (later geschreven) evangeliën.
- Hoewel de evangeliën pas later ontstonden, is het wel zeer aannemelijk dat er al in vroegere tijden een document was met uitspraken van Jezus: het ‘document Q’, wat vermoedelijk de basis vormde voor die evangeliën. Dit ‘document Q’ kan grofweg gereconstrueerd worden door de synoptische evangeliën over elkaar heen te leggen en de overeenkomstige delen – met de precies gelijke woordkeus – eruit te filteren. Nu is het zo dat daar waar Paulus in zijn brieven over Jezus spreekt, zijn visie op hem hevig afwijkt van de Jezus uit het ‘document Q’. In het document Q wordt Jezus geportretteerd als een historische Joodse rabbi uit Nazareth die de mensen terugriep tot een oprecht geloofsleven, die de wet eerde en duidde, en van wie gezegd werd dat hij de Messias was. Paulus daarentegen ontwikkelde een veel spiritueler en verhevener versie van Jezus, waarin deze meer als geestelijk type en goddelijke heerser fungeert dan als historische persoon. Zo refereert Paulus nooit aan Jezus’ leer, uitspraken, redes of levenswandel – Jezus is bij hem vooral de bovennatuurlijke entiteit die tijdelijk op aarde was maar nu in de hemel over alles regeert, die de universele middelaar is tussen God en mens, uit wie alles ooit voortkwam en die voor eeuwig leeft – ook wel de leer van de ‘Pantocrater’ genoemd (‘pantocrater’ betekent ‘alles-heerser’). Ons moderne christendom komt voort uit dit ‘Paulusiaanse’ christendom, maar wijkt dus waarschijnlijk sterk af van het vroegste christendom dat de Joodse discipelen van Jezus beleden (daarover later meer). Kortom: de connectie tussen Paulus’ brieven en de historische verslagen in de evangeliën is nihil, en daarom is het onzinnig om Paulus’ brieven als argument aan te dragen voor de validiteit van de evangeliën. 12.
- Paulus beweerde al 20 jaar na Jezus’ dood dat deze was opgestaan, wat door christenen vaak wordt aangedragen als bewijs dat de opstanding werkelijk gebeurde en dit niet een mythe is die later ontstond. Zoals gezegd was Paulus echter geen ooggetuige, hij had over de opstanding gehoord van anderen. Maar belangrijker nog: we weten niet zeker of Paulus met een ‘opstanding’ hetzelfde bedoelt als wat latere christenen ermee bedoelden. Allereerst omdat in het Jodendom ‘opstanding’ vaak gezien werd als een geestelijke opstanding, waarbij een ziel uit het dodenrijk wordt opgewekt en verder leeft in de hemel bij God. Dit idee, dat de dood een zonsondergang was gevolgd door een geestelijke zonsopgang, als een zaad dat sterft en weer levend wordt in andere vorm, komt veelvuldig voor in het denken uit die tijd.
Daarbij is het goed mogelijk dat Paulus, wanneer hij het over verschijningen van de opgestane Jezus heeft, het over verschijningen in visioenen heeft. De reden daarvoor is simpel: hij rekent zichzelf in 1 Korinthe 15 óók tot de groep waaraan Jezus verscheen: ‘Hij is verschenen aan Kefas, daarna aan de twaalven (…) vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie het merendeel thans nog in leven is, doch sommigen zijn ontslapen. Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan al de apostelen; en het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen.' Paulus rekent zichzelf tot de lijst van apostelen/christenen die Jezus ‘gezien’ hebben – en we weten dat Paulus hem nooit fysiek gezien heeft, enkel in een visioen!
Dit idee is niet vergezocht. Wanneer iemand plotseling overlijdt volgt een periode van rouw en verdriet. In de eerste dagen, weken en maanden is de kans groot dat de achterblijvers de overledene ervaren, zijn/haar aanwezigheid voelen, en dromen hebben over de persoon. Men noemt dit verschijnsel ‘postmortale ervaringen’.[6] Het gaat hierbij om ervaringen die zeer lucide en helder kunnen zijn en voor de persoon die het meemaakt als absolute realiteit kunnen aanvoelen. Deze ‘postmortale ervaringen’ komen veel voor, en het is helemaal niet vreemd te geloven dat de discipelen Jezus na zijn dood in deze vorm ervaren en gezien hebben, met uiteindelijk Paulus die Jezus zag in een visioen, als sluitstuk. In de meer dan honderd jaar na deze ervaringen – zo ongeveer tot het punt in de geschiedenis dat er sprake was van een enigszins afgerond evangelie van Mattheüs, Marcus en Lukas, kan dit verhaal al lang zijn aangedikt tot een lijfelijke opstanding.
Het is dus mogelijk dat we bij Paulus het idee van de opstanding zien in haar primitiefste vorm: een theologisch concept over dat Jezus na zijn dood nog altijd doorleeft in de hemel, iets wat versterkt werd door visioenen en geestelijke ervaringen. Een concept dat niet zozeer om een fysieke opstanding gaat maar om een idee van ‘voortleven na de dood’ dat vooral de overwinning van Christus op de dood onderstreepte. Paulus bespreekt de opstanding dan ook nauwelijks als historische gebeurtenis (met een steen die was weggerold, met vrouwen of engelen bij het graf of met Jezus die vis at met de discipelen); wel bespreekt hij de opstanding veelvuldig en uitvoerig als een ‘theologisch idee’ waarin Jezus nadat hij stierf opsteeg en nu in de hemel regeert over alles, aan de rechterhand van God. Kortom: het is mogelijk dat de vroegste christenen de opstanding vooral als een geestelijke opstanding zagen, een theologisch concept, en dat dit idee in de eerste decennia langzaam aangedikt werd en ten tijde van de evangeliën pas werd vastgelegd als een historische, letterlijke opstanding. 13.
Paulus als grondlegger van het christendom
Het is niet vreemd dat er veel geleerden zijn die geloven dat het christendom van Paulus een grote breuk was met het oorspronkelijke Joodse christendom. Door goed het ‘document Q’ te onderzoeken – wat vermoedelijk de meest oorspronkelijke uitspraken van Jezus bevat – rijst dan ook het idee dat de oorspronkelijke boodschap van Jezus enkel voor de Joden was.
Jezus zegt in de evangeliën letterlijk dat hij enkel tot Israël gezonden was: ‘Ik ben alleen gezonden naar de verloren schapen van het volk van Israël’ (Mat 15:24). Als een Kanaänitische vrouw Jezus om genezing van haar dochter vraagt antwoord Jezus dat ‘honden niet het brood van de kinderen mogen krijgen’ – met andere woorden, heidenen hadden helemaal niets van doen met hem, hij kwam voor de Joden (zie Mat 15:21-28). Jezus zond de discipelen dan ook uit om alle stammen van Israël te bereiken, en verbood hun specifiek naar de heidenen te gaan (‘Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen stad van Samaritanen binnen; begeeft u liever tot de verloren schapen van het huis Israëls’ – Mattheüs 10:5).
In het Nieuwe Testament vinden we indicaties dat Petrus en de andere Joodse christenen vasthielden aan de exclusiviteit van het heil voor Joden. Zo hielden zij vast aan de besnijdenis – Paulus en Petrus hebben hier zelfs een ruzie over gehad in Antiochië. Meestal gaat men er vanuit dat Petrus en Paulus het eens met elkaar werden, maar de Bijbel laat dit in het midden. Sommige bijbelhistorici geloven dat het tegendeel waar was. Michael White, een van de leidende leraren over de oorsprong van het vroege christendom, zegt: ‘De ontploffing tussen Paulus en Petrus was een totale mislukking, en Paulus verliet Antiochië kort erna als een persona non grata, om nooit weer te keren.’[7] 14.
Paulus echter begon de heidenvolken te bekeren, en in zijn versie van het goede nieuws was Jezus veel meer dan alleen een Joodse rabbi en Messias: hij was een universeel spiritueel/goddelijk figuur die over alles regeerde. Alles wat tot het jodendom behoorde (zoals de besnijdenis, de tempel, het offer, het koninkrijk) degradeerde hij tot ‘symbolisch’. Paulus introduceerde ook het idee dat er een nieuw verbond was aangebroken waarvan het oude verbond slechts een symbolische voorafschaduwing was.
Petrus en Jacobus en de anderen die Jezus hadden meegemaakt, bleven in Israël en hadden vermoedelijk weinig op met Paulus. Paulus invloed werd al gauw groter, omdat hij talloze heidenvolken en uitheemse joden bereikte met zijn visie op Jezus. De val van Jeruzalem in 70 na Christus vormde mogelijk de doodsteek voor het ‘Joodse christendom’: nu stad en tempel verdween was dit koren op de molen van Paulus’ theologie. De wet had duidelijk afgedaan, het joodse christendom was ten einde, en er waren onderhand meer heidense dan joodse christenen.
Het hele christendom werd vervolgens Paulusiaans. Lukas, een volgeling van Paulus, schreef op basis van een brontekst een evangelie in de geest van Paulus – het Evangelie van Lukas. De tekst verhief Jezus boven zijn historische Joodse rabbischap, en maakte hem tot een groter Goddelijk type, en legde de nadruk op het idee dat Jezus’ boodschap ook voor de heidenen was.
Aangezien Paulus’ leer het fundament werd onder het totale oprukkende christendom (buiten de Joods-Messiaanse gemeenschap in Jeruzalem), is het zeer aannemelijk dat opstellers van de evangeliën beïnvloed werden door Paulus theologie en de op dat moment heersende ideeën over Jezus als ‘hoogste heer’ toevoegden aan de evangeliën – terwijl deze ideeën nooit tot het vroege Joodse christendom behoorden. Dit lijkt te worden bevestigd door het feit dat de tekstgedeeltes in de evangeliën waarin Jezus zichzelf als ‘goddelijke heer’ neerzet en waar wordt gezinspeeld op heil voor de heidenen, hoogstwaarschijnlijk niet tot de oorspronkelijke uitspraken van Jezus behoorden. Neem bijvoorbeeld Mattheus 28, waar Jezus zegt dat hem ‘alle macht is gegeven in de hemel en op aarde’, en dat hij tot in eeuwigheid bij zijn volgelingen zal zijn, waar hij aanbeden wordt door de discipelen en waar hij hen uitzendt om ‘alle volken tot discipelen’ te maken, is niet terug te vinden in het document Q. Ook de uitzending van de apostelen in Marcus 16 en waar Jezus hen zegt de ‘gehele wereld’ in te gaan om het evangelie aan de ‘ganse schepping’ te verkondigen, en waar Jezus wordt opgenomen in de hemel en zetelt aan de rechterhand van God, vinden we niet in document Q. Het slot van Marcus (vers 9-20) behoorde zelfs niet tot de vroegst circulerende versies van het Marcusevangelie, maar werd later ingevoegd.
Lukas, de volgeling van Paulus, was ook degene die de geschiedenis van de vroegste kerk optekenende: Handelingen der Apostelen. Bijzonder is echter dat Petrus in dit geschrift wordt afgeschilderd als een persoon die na wat weerstand ook de heidenen omarmt en zich onderwerpt aan Paulus en zijn idee dat de heidenen zich niet hoeven te laten besnijden – en die vervolgens compleet uit beeld verdwijnt. Was Petrus aan het begin van het boek nog de hoofdpersoon en belangrijkste apostel, ergens halverwege verdwijnt Petrus en neemt Paulus zijn plaats in als belangrijkste stichter en missionaris van het christendom. Is dat niet heel vreemd? Het lijkt erop dat, terwijl het joodse christendom langzaam uitstierf, de volgelingen van Paulus de geschiedenis van de kerk in het voordeel van Paulus herschreven.
Binnen het in een enorm gebied oprukkende christendom circuleerden lange tijd enkel de brieven van Paulus (zie de chronologie enkele paragrafen terug) – pas veel later werden daar andere geschriften aan toegevoegd.[8] Vermoedelijk was er in de vroege kerk, die enkel Paulus’ theologie kende, een grote roep om heldere beschrijvingen van het leven van Jezus. Op dat moment werden de evangeliën geschreven, met document Q als kapstok, maar beïnvloed door Paulus’ visie op Christus. Pas ver in de tweede eeuw zien we de evangeliën opduiken als gezaghebbende lectuur, en pas eeuwen later de brieven van andere apostelen zoals Petrus en Jakobus, waarvan we met geen mogelijkheid kunnen vaststellen of ze accuraat zijn of echt door hen geschreven zijn. De meeste bijbelgeleerden geloven dat de brieven van Petrus helemaal niet door Petrus geschreven kunnen zijn, want:
- Het is moeilijk te geloven dat de Aramees sprekende visser Petrus het geschrift schreef, omdat het gebruik maakt van prachtig ‘stedelijk’ Grieks.
- De brieven bevatten totaal geen verwijzingen naar persoonlijk contact met Jezus van Nazareth.
- De auteur van de brieven maakt geen gebruik van de Joodse Schrift, maar van de Septuagint – de Griekse vertaling van de Joodse Bijbel. Echt Joden die Aramees spraken zouden geen gebruik maken van een Griekse Bijbel. De enige reden om de Griekse Bijbel te gebruiken is als het publiek niet Joods, maar heidens was – terwijl Petrus juist de evangelist van de Joden zou zijn geweest.
- Dat Petrus in zijn brieven expliciet Paulus prijst is op zijn zachtst gezegd verdacht. In 2 Petrus 3:15-16 lezen we: ‘…zoals ook onze geliefde broeder Paulus, naar de wijsheid die hem gegeven is, u geschreven heeft, zoals ook in alle brieven, wanneer hij deze dingen ter sprake brengt. Daaronder zijn sommige zaken die moeilijk te begrijpen zijn, die de onkundige en onstandvastige mensen verdraaien, tot hun eigen verderf, net als de andere Schriften.’ Het lijkt erop dat de schrijvers van de brief van Petrus bewust Petrus’ goedkeuring van Paulus in Petrus’ mond leggen, juist omdat er vermoedelijk stemmen waren die beweerden dat Paulus’ boodschap compleet afweek van de Joodse volgelingen van Jezus van Nazareth.
Hoe dan ook: we weten feitelijk helemaal niets over hoe de vroegste Joodse volgelingen van Jezus dachten, omdat alles in de eeuwen erna in lijn is gebracht met de overheersende theologie – die van Paulus.
Samenvattend: er zijn zeer goede aanwijzingen voor het idee dat, hoewel er zeker een historische Jezus van Nazareth was, het christendom vooral ontstaan is vanuit de meer ‘mystieke’ en ‘goddelijke’ Christus die Paulus predikte, en die pas later in de evangeliën geconcretiseerd werd. Objectieve informatie over de ‘historische Jezus’ hebben we niet, hoewel de reconstructie van het document Q mogelijk het dichtst bij de accurate woorden van Jezus komt. Hoe dan ook komen de meeste Bijbelgeleerden tot de conclusie dat de ‘leer rondom Jezus’ niet anno 33 A.D. compleet was, maar zich langzaam ontwikkelde vanuit mondelinge overleveringen, uitspraken van Jezus en theologische (soms rivaliserende) uiteenzettingen van Paulus en andere apostelen – en pas in de 2e tot 3e eeuw ongeveer de huidige vorm kreeg.
Dan rest nog een belangrijke vraag: waar haalde Paulus zijn ideeën over Christus vandaan, als hij noch Jezus, noch de discipelen ontmoet had terwijl hij zijn brieven schreef? Hoe kwam Paulus aan zijn ideeën over Christus als zijnde de middelaar tussen God en mensen, als de goddelijke persoon die stierf en opstond uit de dood en daarmee de overwinning voor ons allemaal behaalde, en ons liet zien hoe ook wij onze aardse lusten moeten doden en leven door zijn Geest? Deze ideeën zijn niet terug te voeren op het Oude Testament. Waar haalde Paulus ze dan vandaan? 15.
Op die vraag ga ik in in het volgende hoofdstuk: 'De aanbidding van Mithra en het christelijk geloof'.
NOTEN:
[1] De historische beschrijving van Johannes de Doper door Josephus komt echter nauwelijks overeen met wat de evangeliën over hem zeggen, en het belangrijkste: Johannes wordt nergens genoemd als aankondiger van Jezus. Volgens Josephus was hij een op zichzelf staande prediker die grote invloed had.
[2] Om precies te zijn hebben Mattheüs en Lukas gebruik gemaakt van het document Q én van het vroegere Marcus-evangelie.
[3] Hetzelfde geldt voor het boek Openbaring. Dit wordt door preteristen gezien als voorzegging van de val van Jeruzalem, maar het is evengoed mogelijk dat het een apocalyptische beschrijving is van die val van Jeruzalem achteraf - volgens de meeste geleerden dateert het boek namelijk uit het jaar 95 - vijftien jaar na de gebeurtenissen.
[4] Wel verwijst hij naar woorden van Jezus, maar nog niet naar een evangelie over hem (vermoedelijk omdat het document met woorden van Jezus circuleerde, het hypothetische ‘document Q’).
[5] Het enige verhaal dat hij noemt dat overlapt met de evangeliën is, volgens mij, het laatste avondmaal in 1 Korinthe 11. Een van de weinige keren dat Paulus Jezus citeert vinden we in Handelingen 20:35 waar hij zegt dat Jezus ‘het is beter te geven dan te ontvangen’ had gezegd. Deze tekst vinden we echter in geen enkel evangelie terug.
[6] Pim van Lommel beschrijft dit in ‘Eindeloos bewustzijn’.
[7] White, L. Michael (2007). From Jesus to Christianity. San Francisco, CA: HarperCollins.
[8] Pas veel later kwamen er enkele brieven van Petrus en Jakobus bij, maar er zijn goede redenen aan te nemen dat deze niet werkelijk door hen geschreven zijn. Petrus was een simpele visser uit Galilea, maar ‘zijn’ brieven zijn geschreven door iemand met een perfecte beheersing van het Grieks die zelfs citeert uit de Griekse vertaling van het OT (de Septuagint). Veel geleerden twijfelen of Petrus deze brieven geschreven kan hebben. Mogelijk zijn het geschriften van een andere, latere apostel, die toegeschreven werden aan Petrus.
WEERWOORD
- Historische blunders?
Ook in zijn vijfde weerlegging van geloof en Bijbel stelt Evenboer eerst een eigen ‘waarheid’ op, om daarna het Bijbelse getuigenis te verwerpen omdat dat anders is. Bewijzen zijn er niet, en de weerleggingen zijn vaak flinterdun.
1.1 De kindermoord van Bethlehem. Omdat Flavius Josephus dit niet vermeldt, zou ’t niet gebeurd zijn. Ten eerste vinden we de stelling dat de Evangeliën in het geheel niet en Flavius Josephus juist wel geheel betrouwbaar is. Ten tweede was Bethlehem een klein plaatsje en de moord op jonge kinderen, hoe gruwelijk ook, was – gezien de vele gewelddaden van Herodes – een niet zo opvallende zaak. Herodes beging zoveel kwaad... Evenboer concludeert uit het zwijgen van Josephus te veel. Zie ook een artikel van het Logos Instituut: https://logos.nl/de-kindermoord-van-bethlehem-een-reactie-op-de-kritiek-van-evenboer/
- Een volkstelling, misschien regionaal van omvang, is lang niet altijd overal bekend. Daaruit kun je niets concluderen. Quirinius is tweemaal stadhouder over Syrië geweest. Dat is door verschillende onderzoeken naar boven gekomen. Het valt nu niet meer na te gaan waarom Jozef en Maria naar Bethlehem moesten. Hadden ze zich nog niet definitief in Nazareth gevestigd? Maar als dingen niet duidelijk zijn, valt er ook geen conclusie te trekken. Later komt de schrijver nog een keer terug op de tweede datum van het bestuur van Quirinius en meent dan dat het Bijbelse verslag fouten maakt in het geboortejaar van Jezus. Maar hij lijkt hier zelf abuis te zijn.
- Pilatus was geen lieverdje, maar dat wil niet zeggen dat hij slechts één methode had, namelijk erop losslaan. Hier dreigde een volksopstand. Hij heeft Jezus ook geen Romeins strafproces gegeven, maar Hem in de handen van de Joden overgeleverd. Al die zekerheden in de kritiek van Evenboer zijn slechts ongegronde veronderstellingen.
- Hoewel er een afschrikwekkende werking van de kruisiging moest uitgaan, betekent dat niet dat er geen andere krachten meespeelden. Zo bijvoorbeeld de invloed van een hooggeplaatst man als Jozef van Arimathea, die blijkbaar het een en ander voor elkaar kon krijgen bij zowel de geestelijke als de politieke autoriteiten. Omdat deze straf weliswaar door Romeinen werd voltrokken, golden voor Jezus andere regels dan voor de twee moordenaars. Hij was door de Joden veroordeeld. De Joden wilden lichamen de dag van de dood begraven en zeker vooraf aan een grote feestdag. Dus ook hier: geen steekhoudend argument.
Evenboer heeft het over ‘historische blunders’ in de Bijbel. Maar wat hij noemt bestaat tot hiertoe uit... blunders van hemzelf.
- De oude historici zwijgen
Is het mogelijk dat er over dodenopwekkingen NIET gesproken wordt? Ja hoor, zeker in kringen die toch al kritisch tegenover Jezus stonden. Ze ontkenden dat gewoon, of anders negeerden ze dat. Is het mogelijk dat een aardbeving aan de aandacht ontsnapt, of een zonsverduistering? Een kleine, niet verwoestende aardbeving? Daarvan zijn er meerdere dagelijks over de hele wereld. Je hoort er zelden iets van. Zonsverduisteringen hoeven niet door de maan te komen, maar kunnen ook veroorzaakt worden door stof- en aswolken bijvoorbeeld. Niet erg opvallend, behalve dan voor de aanwezigen bij de dramatische gebeurtenis van de kruisiging. En doden die opstaan en de stad inlopen? Zelfs als dat vandaag zou gebeuren zou het aan de aandacht van de wereld ontsnappen. Kijk maar wat er gebeurt met bovennatuurlijke of onverklaarbare waarnemingen, zoals je daar soms van hoort. UFO’s, bovennatuurlijke kennis en ervaringen... Dat wordt weggestopt in de ‘serieuze pers’. Mensen zullen er een verstandsverbijstering in zien, of een groepspsychose, overtrokken verhalen en dergelijke. Want niemand heeft een kader waarin zulke gebeurtenissen passen. Ook hier probeert Evenboer eerst een wet te stellen – en als de gebeurtenissen dan anders in de Bijbel blijken te staan, heeft de Bijbel ‘dus’ ongelijk. Dus, wat...?
- Flavius Josephus over Jezus en Johannes de doper
Het is inderdaad waar dat Flavius Josephus meer over Johannes de doper schrijft dan over Jezus. Johannes was geen gevaar voor de Romeinen en na zijn dood ook nauwelijks voor de Joden. Jezus was een steen des aanstoots voor beiden. Dat kan de eenvoudige verklaring zijn waarom deze historicus uit de eerste eeuw niet veel over Jezus zegt. Wat hij echter zegt, klopt met het beeld van de Evangeliën en ook wat hij schrijft over Johannes, die door het volk als een groot profeet werd gezien – zoals dat ook in de Evangeliën beschreven staat. Trouwens, moeten we Josephus beschouwen als de enige en beste toetssteen voor de waarheid van Bijbelse gebeurtenissen? Dat gaat wel erg ver.
- De laatste woorden aan het kruis
Wat heeft Jezus nu echt als allerlaatste gezegd? In een rechercheverhoor zou inderdaad een volgorde en een nauwkeurig slot nodig zijn. De Bijbelschrijvers hadden andere zaken voor ogen. Ze wilden een getrouw beeld van Jezus neerzetten, waarin de kruisiging een bekroning van zijn werk was. Hij heeft enkele woorden aan het kruis gesproken en vooral zijn laatste woorden maakten indruk. Die worden dan ook genoemd, maar niet als in een rechercheverslag. Jezus heeft vlak voor zijn dood nog verschillende dingen gezegd. Die woorden weerspreken elkaar niet en laten zien: “Missie volbracht.” Geen enkele reden om daar een punt van te maken. Dat heeft de kerk in de loop der eeuwen niet gedaan. Maar als je een stok zoekt om de hond te slaan... Het valt te proberen.
- De getuigenissen van wat er gebeurde op de dag van de opstanding
Is er enige noodzaak om in de verslagen over de opstanding alles te harmoniseren om daarmee Evenboer tevreden te stellen (of niet)? Er zijn een aantal dingen gebeurd die elkaar niet uitsluiten. Iedere getuige vertelt zijn kant van het verhaal. Wat is daar mis mee? De een ziet een engel, de andere meerdere en de plaatsen en volgorde kunnen verschillen. Dat zegt niets over juist of onjuist. Zo is het hele leven. Maar dat Marcus het verslag van Johannes tegenspreekt is onjuist. Evenboer heeft niet in de gaten dat het hoofd van Jezus, dat een speciale behandeling nodig had, nog niet gezalfd was en de rest van het lichaam wel. Dat was nodig om het lichaam te conserveren. Dit speelt een belangrijke rol in de opstandingsgeschiedenis. Het lijkt erop dat de schrijver wat slordig werd toen hij meende dat het Christelijke geloof en de Bijbel niet correct waren – en inderhaast allerlei argumenten bij elkaar heeft geveegd om zijn nieuwe standpunten te verdedigen. Verder valt op te merken dat alle schrijvers hebben geput uit een veelheid van gebeurtenissen en er niet op uit waren om zoveel mogelijk te vertellen.
- Is de Bijbel onfeilbaar?
Al eerder in zijn betogen noemde Evenboer de opvatting dat de Bijbel onfeilbaar zou zijn in de ogen van Christenen. Zo noemen sommigen dat inderdaad. Maar dat woord gebruikt zelfs de meerderheid van behoudende Christenen niet. Voor zover het woord ‘onfeilbaar’ wordt gebruikt, wordt dat nader uitgelegd: onfeilbaar namelijk in zaken van geloof en leer, en soms wordt daar nog ‘zede’ aan toegevoegd. ‘Onfeilbaar’ zou betekenen dat er geen centimeter verschil mag zitten in wat wij vandaag wetenschappelijk vaststellen en wat de Bijbel beweert. Geen plaatsnaam, geen aantal, geen jaartal mag afwijken van wat wij kunnen vaststellen. Op die manier loop je vast. Dan is de Bijbel een soort algebraboek en moeten wij alle sommetjes nog eens narekenen. Is er iets wat in onze ogen niet klopt? Dan hebben we ‘bewezen’ dat de Bijbel fout zit.
De geschiedenissen en gebeurtenissen in de Bijbel zijn naar eer en geweten opgeschreven. Maakt het iets uit als ze er af en toe een beetje naast zouden zitten? Bijbelschrijvers waren niet onfeilbaar. Ze waren ook niet bezig een wetenschappelijk document op te stellen. Ze getuigden van hun geloof, ze spraken over God en mens en hun wedervaren, en brachten een boodschap van geloof, schuld en vergeving. Je moet hen niet beoordelen op andere gronden dan wat ze wilden verkondigen.
Dan vervolgt de schrijver met: “Het feit dat de evangelisten op zoveel punten iets anders beweren, toont aan ...” Enkele regels eerder sprak hij over “grote verschillen” in de Evangeliën. Maar dat is zwaar overtrokken. Hoewel er soms andere woorden gebruikt worden, bestaat er op geen enkel centraal geloofspunt ook maar enige twijfel. ‘Zoveel punten’ is overdreven. Het gebeurt wel eens, maar niet als regel. Dat toont verder ook niets aan, ook niet dat er een lange tijd van louter mondelinge overlevering is geweest en het wijst ook niet op wezenlijke verschillen van inzicht. Het zegt niets over de betrouwbaarheid van de Bijbel. Dan zou je immers op wezenlijke punten verschil moeten aantonen.
Dat is het woord dat zou moeten worden gebruikt: niet onfeilbaar maar: betrouwbaar.
- Klopt de boodschap van de Evangeliën wel?
Volgens de kritiek die we horen van Evenboer, zouden de Evangeliën geschreven zijn ongeveer 75 jaar na de hemelvaart of later en daarna zouden er nog tal van aanpassingen zijn geweest. ‘Dus’ zijn ze onbetrouwbaar. Wacht even, hier klopt iets niet in de redenering. Wanneer langs vier verschillende lijnen (de vier evangelisten), via een lange overlevering tot slot een geschrift ontstaat, kun je – als er mee geknoeid zou zijn – niet verwachten dat ze met eenzelfde boodschap komen van Jezus als Heer, die de profetieën over Zichzelf vervulde en die gekruisigd is voor onze zonden en opgestaan als eerste uit de dood. Evenboer maakt zich er hard voor dat er juist op die punten ‘geknoeid’ is met de Bijbel. Maar dan zouden mensen, die vanwege het belang van de persoon Jezus van Nazareth al jarenlang zijn verhalen doorvertelden, min of meer los van elkaar dezelfde vervalsingen aan hun verslag hebben toegevoegd. Hun gemeenschappelijke standpunt bewijst juist het tegendeel van de beweringen van deze auteur van 11 vlammende artikelen tegen de Bijbel en het Christelijke geloof gericht.
Vier Evangeliën met elk hun eigen bijzonderheden. Soms lijkt er iets van tegenspraak te zijn zelfs. Maar dat ligt voor de hand. Laat vier mensen maar eens vertellen over dezelfde gebeurtenis. Evenboer voert dit aan als een extra ‘bewijs’ van de onbetrouwbaarheid van de Bijbel en vooral van de Evangeliën. Ook stelt hij dat er veel onderlinge tegenspraak zit tussen de evangeliën. Ik stel het tegenovergestelde. Als de boodschap van Jezus in de loop der jaren zou zijn aangedikt, dan zou dat zijn vanwege een bepaalde overtuiging, in dit geval de Paulinische. Die had op haar beurt, geheel volgens onze criticus, een deel van haar opvatting geleend bij de stroming van de Perzische godheid Mithras. Dan zou je een duidelijke invloed van Paulus moeten zien, vooral in de ‘latere’ elementen in de Evangeliën. Dan zou je verwachten: document Q plus een door Paulinische opvattingen getekende mondelinge overlevering. Die is er niet.
Een late datering van de Evangeliën is een bedenksel van critici van de betrouwbaarheid van de Bijbel. Dat zijn onbewezen theorieën. Jezus zou bijvoorbeeld niet geweten hebben dat de stad Jeruzalem verwoest zou worden. Dan zouden de Evangeliën pas daarna – na het jaar 70 AD - geschreven zijn. Niemand kan iets definitief bewijzen, maar het Marcusevangelie lijkt van voor het jaar 60 te stammen, minder dan 35 jaar na kruis en opstanding. Ik geeft daar nog wat meer aanwijzingen voor.
- Wanneer ontstonden de Evangeliën?
Er zijn verschillende opvattingen onder deskundigen over de ontstaansdatum van de Evangeliën. Het recept van Evenboer is: Zoek de meest extreme opinies en doe dan alsof die waar zijn. Kraak alle andere opinies af. Maar er zit weinig logica in die aanpak.
Zo beweert de criticus dat het lange slot van Marcus pas na eeuwen ‘opduikt’. Laten nu veel geleerden er juist een vroege datum aan willen toekennen. Veronderstellingen en onzekerheden verheft de schrijver zo tot een nieuwe, eigen ‘waarheid’.
8.1 Ontstond het Evangelie naar Lukas pas rond 170? Dat is wel erg laat. De meest gangbare schattingen plaatsen Marcus als eerste, geschreven tussen 60 en 74 AD, gevolgd door Mattheüs en Lukas ergens tussen 70 en 90 AD geschreven en Johannes geschreven in of kort na 90 AD als laatste. Ook die schattingen zijn nog rijpelijk laat. (Ik meen redenen te hebben om Marcus te dateren op 50 à 60 en Lukas en Matteüs 10 – 20 jaar later; uiteindelijk het Johannes evangelie op 90 à 95 AD). Veel geleerden dateren deze boeken na het jaar 70, toen Jeruzalem door de Romeinen werd verwoest, maar slechts op één grond, ze geloven niet in de profetie van de val van Jeruzalem.
Ik wil een lans breken voor een vroegere datering. Al heel vroeg waren er (mondelinge?) verzamelingen van woorden van Jezus bijvoorbeeld. Tot zevenmaal toe citeert Paulus uitspraken van Hem (eenmaal in Handelingen, verder in zijn brieven). Hij acht die woorden bekend bij zijn lezers. Vier van die ‘woorden van Jezus’ vind je niet in de Evangeliën, maar ze geven blijk van het gezag dat die woorden hadden. Tegen een late datering van Lukas getuigt bijvoorbeeld dat Clemens, bisschop van Rome van 92 – 101 AD, in zijn brief (1 Clemens) zowel uit het Johannes Evangelie als uit het Lukas Evangelie citeert. Hij schrijft over kruis en opstanding en het nieuwe verbond gesloten door Jezus. Dat laat zien dat de Evangeliën gezag hadden en dat ze toen al geschreven waren. Het feit dat hij citeert, betekent dat er al ‘iets’ was dat als gezaghebbend werd erkend door de gelovigen. Daarin kun je niet zonder veel opschudding gaan knoeien.
Papias, van wie alleen kleine stukjes uit zijn geschriften zijn overgebleven, kende al voor het jaar 130 AD de vier evangelisten. Hij vertelt dat Johannes als laatste datgene opschreef wat de andere evangelisten niet hadden vermeld. Zijn boek droeg als titel: “Uitleg van de woorden des Heren”. Die woorden waren bekend en werden blijkbaar hoog in waarde geschat. Dan is het niet te verwachten dat er nadien nog veranderingen in werden aangebracht. De bekende ketter Marcion heeft al een canon van het Nieuwe Testament opgesteld, tussen de jaren 130 en 140, waarin Lukas voorkomt. De veronderstelling dat hij een Evangelie erkende dat nog niet af was is onwaarschijnlijk. Marcion haalde alles uit de brieven van de apostel Paulus en de evangeliën wat niet in overeenstemming was met zijn opvattingen. Dus is de opname van een deel van Lukas in de ‘canon van Marcion’ eerder een teken dat dit Evangelie ‘af’ was en algemeen erkend werd.
In ‘Adversus Marcionem’ (IV, 5) schreef Tertullianus ongeveer in het jaar 200 AD over het ontstaan van het Lukasevangelie. Hij heeft daar een aantal stellingen. Ten eerste was het Lukasevangelie al heel lang in ere bij de kerken toen Marcion het vervalste. Het ontstond nog tijdens het leven van de apostelen, net als de andere Evangeliën. Het is duidelijk dat Tertullianus – in de zware sektestrijd die er in de kerken woedde – dit niet zomaar kon beweren.
8.2 Zijn de boeken van het Nieuwe Testament soms na de dood van hun veronderstelde auteurs geschreven? De gemeente waakte vanaf het begin over de geschriften die later samen het Nieuwe Testament vormden. Vanaf de eerste pogingen een lijst met gezaghebbende boeken/brieven samen te stellen ((bijvoorbeeld in 170 de canon van Muratori) was één van de criteria dat alleen wat door een apostel of een directe medewerker van een apostel was geschreven en bovendien in de gemeenten was geaccepteerd als een heilig geschrift in aanmerking kwam. Daarom zijn alle boeken met een twijfelachtige inhoud vanaf het begin aan de kant geschoven. Over enkele serieuze geschriften als 1 Clemens is wel discussie geweest. Was hij wel een directe medewerker van Paulus en Petrus of niet? De gemeente liet niet zomaar een boek toe. Er zijn vanaf het einde van de eerste eeuw heel diepgravende verhandelingen over de betrouwbaarheid van de geschriften van wat nu het Nieuwe testament is. Alle reden om de stelling van Evenboer om te keren. Hij meent dat allerlei geschriften, die de naam van apostelen droegen, laten zien dat er ‘geknoeid’ is. Het is andersom. Vanwege het gezag van Brieven plus Evangeliën hebben allerlei mensen geprobeerd zelf ook iets te maken dat veel invloed zou krijgen, om zo hun eigen mening onder de aandacht te brengen. Zo het Evangelie van de Hebreeën (eerste begin tweede eeuw, Joods-Christelijk) en mogelijk iets later het Thomas Evangelie (Gnostisch). Die geschriften laten zien dat er al ‘echte’ evangeliën bestonden.
Van het Evangelie naar Johannes zou niets bekend zijn tot het jaar 140. Dat is onjuist. Al van voor het jaar 100 wordt eruit geciteerd. Bekend is dat de apostel Johannes op zijn oude dag in Efeze woonde. Hij had daar van doen met een sektariër met de naam Cerinthus. Deze schreef een zogenaamd Evangelie waarin hij probeerde om dat van Johannes opzij te schuiven. Dat gebeurde tussen 90 en 100 AD.
8.3 Ontstond het huidige Nieuwe testament pas na het jaar 330, of misschien pas rond 450 A.D.? Niet volgens de toenmalige gelovigen – zij hebben slechts die boeken aanvaard, die door de eeuwen reeds in de kerken aanvaard waren. Slechts over enkele geschriften bestond twijfel. Dat waren geen ‘nieuwe’ producties, maar zeer oude geschriften, die echter niet in alle kerken werden aanvaard, meestal om ‘toevallige’ redenen, niet om dogmatische. Maar geen van deze geschriften brengt een andere leer dan die wij kennen.
8.4 Aanpassingen tot in de vroege Middeleeuwen? Dat is echt een waanidee. Het tegendeel van deze stelling van Evenboer wordt bewezen door de duizenden manuscripten die we hebben, de vroege vertalingen van de Bijbel in het Latijn, Armeens en Koptisch en duizenden en duizenden tekstaanhalingen; enkele grijpen terug op de eerste eeuw, tussen 100 en 200 zijn het honderden en duizenden vanaf het jaar 200. Bijna elk vers uit het nieuwe Testament wordt wel door de ene of andere auteur aangehaald en vaak zelfs becommentarieerd.
Uit de tweede (of misschien zelfs eerste) eeuw enkele voorbeelden: de Brief van Barnabas (ergens tussen de jaren 70 en 132 geschreven). Hier vinden we Jezus, geopenbaard in het vlees, die een plaatsvervangend offer bracht aan het kruis, het voorbeeld van de verhoogde slang in de woestijn, slaande op Jezus – dus enorm veel gelijkenis met vooral het Johannes evangelie. Ik verwijs naar de apologeet Justinus de Martelaar. (c. 100 – 165 AD) Zijn eerste apologie dateert van 155 à 157 AD, waarin hij spreekt over “het leren van de woorden van Jezus”. In een ander boek uit 160 A.D., de “Dialoog met de Jood Trypho”, citeert hij uit alle Evangeliën en noemt hij tal van gebeurtenissen uit het leven van Jezus. De Brief van Polycarpus (te dateren tussen 110 – 140 AD, met nadrukkelijke verwijzingen naar dood en opstanding van Christus en diens zitten aan de rechterhand van God als zijn Zoon, net als in 1 Clemens. Klap op de vuurpijl: Ignatius, bisschop van Antiochië vanaf 69 of 70 AD. Hij stierf als martelaar in Rome, ergens tussen 110 en 117 A.D. Hij schreef 7 kleine brieven aan gemeenten aan het eind van zijn leven. Hij citeert uit alle vier de Evangeliën, spreekt geregeld over kruis, opstanding en verlossing door het bloed van Jezus, zoon van Maria en Zoon van God, over de ster bij zijn geboorte, de doop in de Jordaan door Johannes en tweemaal over ‘Evangelie en Apostelen’, alsof het gaat om twee geschreven verzamelingen documenten.
Bij deze kritieken rekenen we buiten Handelingen. Dat is een vervolg op de Evangeliën, met dezelfde persoonsnamen als in de Evangeliën en het logische vervolg erop, waarvan het begin speelt in Jeruzalem. Bovendien stelt de schrijver zich voor als de auteur van het Lukas-evangelie. Hij ziet Handelingen als een vervolg daarop. De datering van Handelingen varieert van 60 - 130 AD, waarbij het laatste wel heel erg laat is. Maar ook dat is ruim voor het jaar 170. Het boek Handelingen veronderstelt het Lukasevangelie in definitieve vorm. De kritiek rekent ook buiten de brief aan de Hebreeën, waarin ook verwezen wordt naar de Christus als vervulling van talloze oude profetieën en buiten 2 Petrus 1: 16 -18, waar de verheerlijking op de berg van Jezus wordt genoemd.
Nog een opmerking vanuit oogpunt van de logica. Een uitgemolken Jezus in de oudste evangelieverslagen, zoals Evenboer veronderstelt, is technisch gezien onmogelijk. Dan zou er op tientallen plaatsten in de reeds bestaande Evangeliën gedurende misschien wel 80 jaar van allerlei moeten zijn toegevoegd, zonder verzet daartegen van de gelovigen. We weten hoe hevig het verzet was tegen allerlei afwijkende stromingen, al vanaf het eerste begin.
Interessant om nog te noemen is dat het oudste geschreven stukje van de Evangeliën bestaat uit enkele verzen uit het Evangelie naar Johannes (Papyrus Rylie Greek 457), te dateren tussen het jaar 100 en 150, maar sommige geleerden menen zelfs van voor het jaar 100 AD.
Al deze feiten laten zien dat Evenboer er jammerlijk naast zit.
De Middeleeuwen begonnen ongeveer in het jaar 800. Maar bij de ontstaansgeschiedenis van het Nieuwe Testament stoppen we al bij het jaar 500 AD of 550. De auteur spreekt over gerommel met de Bijbel in de Middeleeuwen. Dat slaat nergens op.
- Evangeliën als plagiaat van Josephus
9.1 Evenboer veronderstelt dat allerlei elementen van de Evangeliën zijn ontstaan naar aanleiding van de geschriften van Josephus. Daar wordt geen bewijs voor geleverd. De stelling wordt geponeerd. Er zijn inderdaad enkele op elkaar lijkende gebeurtenissen. De Evangeliën waren alle al geschreven voordat Josephus zijn boeken schreef, behoudens misschien het Evangelie naar Johannes. Josephus was belangrijk voor de Joden, niet voor de Christenen. Om tot deze stelling te komen, moet de schrijver zijn toevlucht nemen tot een al even verwerpelijke stelling, namelijk dat de Evangeliën geschreven zijn na het jaar 90.
Ook lezen we van het ‘modelleren’ door de evangelisten van de geboorte van Jezus naar het voorbeeld van enkele verhalen uit het Oude Testament. Zij zouden dus de bedenkers zijn van allerlei verhaaltjes die na 90 werden opgeschreven – toen misschien al duizenden waren gemarteld en gedood om hun geloof in iets wat later ‘louter verhaaltjes’ bleken te zijn? Te gek voor woorden.
9.2 De kindermoord in Bethlehem zou zijn gereconstrueerd uit een geschiedenis van Josephus van een eunuch die een koningskind zou voortbrengen. Die twee verhalen over de paranoïde koning Herodus lijken slechts in de verte op elkaar. Juist door de verschillen, ook in betekenis, mag je hier niet meer in zien dan een toevallige gelijkenis.
Jan schrijft in een boek over Trump en Putin. In de krant staat ook iets over die beiden. ‘Dus’ heeft Jan iets overgenomen uit de krant, of andersom. Zou dat echt de verklaring zijn?
9.3 “Geen ooggetuigen”, zegt Evenboer van de schrijvers van de Evangeliën, want ze waren in hun verhalen voor een deel afhankelijk van Josephus. Zo zouden ze Jezus in discussie met de schriftgeleerden in de tempel hebben verzonnen naar aanleiding van iets dergelijks dat in het leven van de Josephus had plaatsgevonden. Het enige wat dit bewijst is dat de schriftgeleerden wel eens met pientere tieners in gesprek gingen. Dat is een onderstreping van wat we in de Bijbel lezen, niet een teken dat dit een verzonnen gebeurtenis is. Wat onze criticaster beschouwt als een ‘sterke aanwijzing’ voor zijn gelijk, is hooguit leuk of interessant te noemen. Voor het bewijs van afhankelijkheid is meer nodig dan een toevallige gelijkenis. Evenboer gelooft in allerlei theorieën, om vooral niet te geloven in wat de Bijbel leert en desnoods bedenkt hij wel iets om dat als een superwaarheid te poneren. Dat bewijst niets.
- Schaduwbeelden van Jezus in het oude Testament
“Ze deden hun uiterste best om van Jezus de Messias te maken” en ze “projecteerden krampachtig” allerlei woorden uit het Oude Testament op de Persoon Jezus. Maar heden is ons licht opgegaan en weten we dat alles bedrog is in het Nieuwe Testament. Eindelijk zijn we bevrijd van al die leugens... Dat beweert Evenboer, die nu het ware geluk gevonden heeft. Dat gunnen we hem graag. Maar bewijst dat zijn gelijk?
Het valt moeilijk te bewijzen, noch het een, noch het ander. Maar het is wel erg vreemd dat de ‘bedriegers’ van het eerste uur hun leven over hadden voor hun eigen bedenksels, of minstens toch vervolging, geseling of gevangenisstraf. Dat was vrijwel vanaf het begin het geval. Een bedrieger heeft er echt geen zin meer in als ’t hem te veel gaat kosten...
Daar komt bij dat de boodschap vanaf het begin consistent was. Men zag Jezus weerspiegeld in gebeurtenissen en aankondigingen in de heilige Joodse geschriften. De een had geen ander verhaal dan de ander. Dat is nu net een probleem bij vervalsingen: de een weerspreekt de ander op wezenlijke punten. En dan nog: ver voordat de Evangeliën werden geschreven had Paulus op veel punten (kruis, opstanding, vergeving, avondmaal, Zoon van David, wederkomst en nog veel meer) al dezelfde opvattingen die later nog ‘vervalst’ moesten worden. Er zit totaal geen redelijkheid in die veronderstelling, slechts blinde haat tegen het Christelijke geloof, een haat die bereid is om van alles te geloven of te verzinnen, als het maar tegen dat geloof ingaat.
Schaduwbeelden zijn bedenksels, klinkt de kritiek, vooral bedoeld om de indruk te wekken dat Jezus iets bijzonders was. Schaduwbeelden zijn een reflectie van gebeurtenissen in het Oude Testament, waarbij dezelfde geestelijke principes gelden, als een soort handtekening van God: Dit is echt. Het vereist wel erg veel geloof om de bedenksels van Evenboer in dezen te aanvaarden. Een schaduwbeeld heeft enkele principes gemeen met iets wat later zal gebeuren, in dit geval van de Christus. Daarin speelt vooral de ‘verlossing’ een hoofdrol.
Dan spreekt Evenboer ook over de ‘rots’ van Mozes en Melchizedek, de priesterkoning van Salem. De schrijver van de Hebreeënbrief (waarschijnlijk niet Paulus!) voert Melchizedek aan als de persoon die bewijst dat een priester niet uit het nageslacht van Levi hoeft te stammen, en dat koningschap en priesterschap samen kunnen gaan. Melchizedek, die Abraham zegende, was een dienaar van God en verenigde beide ambten in zich. Dat loste een probleem op van Bijbeluitleggers uit die tijd. Paulus zegt in 1 Kor. 10: 4 “en die rots was de Christus.” Je kunt zo uit de tekst opmaken dat hier geen =-teken staat. ‘De Christus’ slaat op het ambt van Jezus, de Redder, die zich ook openbaarde toen Hij het volk redde van de dorst. Het volk werd niet door Mozes gered. Mozes had ook niet ‘bij toeval’ een bron gevonden. Hier openbaarde zich de Redder, die Zich de eeuwen door heeft bewezen. Is dat krampachtig? Fantasie? Kom nou.
- Paulus als stichter van het Christendom?
De eerste honderd jaar deed de kerk het met Paulus, zegt de kritiek die we punt voor punt zullen bekijken. Maar we zien dat de kerk geleid werd door een college van apostelen, er was een soort synode in Jeruzalem, de apostelen beoordeelden elkaars werk en bleven met elkaar in contact, Barnabas en Johannes Marcus kwamen via de andere apostelen als helper bij Paulus terecht. Vanaf de eerste eeuw hebben ook de brieven van Petrus en Johannes gezag. Paulus zegt telkens nadrukkelijk dat hij geen andere boodschap brengt dan de andere apostelen. Hij kreeg door de anderen zijn werkgebied toegewezen. Er is een heel aantal keren contact geweest tussen Paulus en de andere apostelen, maar hij werd ook geïnstrueerd in Damascus door Ananias (die hoort bij die ‘anderen’) en zo nog het een en ander. De brieven van Paulus nemen een groot deel van het Nieuwe Testament in beslag. Dat is waar. Maar ze zijn niet exclusief of strijdig met de leer van de andere apostelen. Paulus heeft de kerk niet gesticht. Dat heeft God gedaan. De kerk was er eerst, Paulus kwam later. Paulus heeft niet als enige gewerkt – dat deden ze allen. De invloedrijke kerken van Noord-Afrika stonden veel meer in contact met de andere apostelen, vooral de kerk van Alexandrië, evenals de kerken van Armenië en het Midden-Oosten. Toch was het één wereldkerk. De gedachte van Paulus als een soort uitvinder van kerk en geloof is verwerpelijk.
Paulus stond geregeld in contact met de andere apostelen, anders dan Evenboer beweert. Zijn boodschap heeft ook veel overlap met de Evangeliën, niet door verhalen maar wel inhoudelijk. Dat is weer een ander punt van Evenboer. Weinig overlap, want de kerk is gebaseerd op de opvattingen van Paulus, zegt hij. Bladerend door de brieven van Paulus kom je tot een andere conclusie. Op het punt van de leer staat Paulus heel dicht bij de Evangeliën en tamelijk ver van de gangbare Joodse leer in die tijd. Om maar op enkele punten te wijzen: Kruis, vergeving door het bloed, opstanding, de geestelijke betekenis van uiterlijke zaken, zoals de tempel en de wet, avondmaal en doop, de begrippen Evangelie en apostel, wederkomst, wederopstanding, eindoordeel, wereldzending, betekenis van de wet, het nieuwe verbond, de wet van de liefde de verschijningen van Jezus na de opstanding en dat alle macht toekomt aan Jezus...
Ook hier haalt Evenboer aan dat de Evangeliën pas rond het jaar 170 hun uiteindelijke vorm kregen, opnieuw zonder enig bewijs. In 170 heeft Tatianus een harmonisatie van alle vier de Evangeliën gemaakt. Dat betekent dat die al ruimschoots in gebruik waren, sinds lang hun uiteindelijke vorm hadden gekregen en erkend werden en dat er een behoefte was gegroeid aan iets wat alle Evangeliën samenvatte. Op de datering van de Evangeliën ga ik nu niet verder in. Ik verwerp de mening op dit punt van Evenboer.
- De heer X uit Q
Er was mogelijk of waarschijnlijk een document dat de naam Q heeft meegekregen, en waaruit Matteüs, Marcus en Lukas putten. Misschien ligt het nog een stuk ingewikkelder. Welke Jezus komen we tegen in dat onbekende document? Een aardse rabbi, die mooie dingen zegt en doet? Is die persoon een heel andere dan de verheven Heerser, de zogenaamde Pantocrator uit de Brieven van Paulus? Moet je zelfs van een geheel andere persoon spreken, zodat de Christus van Paulus hoegenaamd niets meer gemeen heeft met de Jezus uit het zogenaamde proto-evangelie?
Paulus vertelt in zijn brieven geen verhalen. Wat hij preekte weten we nauwelijks, hoewel er in Handelingen wat voorbeelden staan. Heeft hij ooit gesproken over al die gebeurtenissen die zo bijzonder waren in het leven van Jezus? Doet dat er iets toe? Waarschijnlijk niet zoveel. Al die gebeurtenissen waren bedoeld om het geloof op te wekken bij de mensen rondom Jezus. Om dat laatste was het Paulus ook te doen. Het ging hem niet om verhalen, hoe interessant ook. Maar daarmee schiep hij nog geen Pauliniaanse (niet: Paulusiaanse) Jezus.
De toehoorders van Paulus woonden niet in Israël. Zij maakten niet mee wat de mensen daar met Jezus hadden ervaren. Maar ze hadden wel behoefte aan het geloof. Ze erkenden ook het gezag van de Joodse heilige boeken (het Oude Testament). Daarvan uitgaande kan Paulus het doel van de komst van Jezus goed duidelijk maken. De belangrijkste heilsfeiten van het leven van Jezus noemt hij wel steeds: geboorte uit het geslacht van David, kruis, vergeving op grond van belijdenis en geloof, de opstanding, hemelvaart en wederkomst. Verder benadrukt hij wereldzending, het betrekken van de niet-Joden bij het geloof en andere universele waarden als de alomtegenwoordigheid en de absolute macht van Jezus het oordeel en het eeuwige leven. Niet zo anders dan wat Jezus zelf zegt: “Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde”, en bi het begrip ‘oordeel: “Hoe zult gij ontkomen aan het oordeel der hel?” Hij zal terugkomen op de wolken. De tegenstelling die Evenboer tussen de Christus van Paulus en de (min of meer onbekende) Jezus uit document Q schetst, bestaat niet. Er is slechts een andere nadruk en een andere stijl.
- Een figuurlijke opstanding?
“Je moet maar beseffen dat hij nog steeds in onze gedachten leeft,” zeggen mensen wel eens als troost na een overlijden. Schrale troost. De persoon in kwestie wordt juist gemist. Maar Paulus zou, een jaar of twintig na de dood van Jezus, zoiets hebben bedacht. Dat noemde hij dan ‘opstanding’. Wel, Evenboer, nu moet ik even naar adem happen. Hoe krijg je het bij elkaar verzonnen! Lees eens mee in 1 Korintiërs 15. Eerst vertelt Paulus van allerlei ontmoetingen met gelovigen die Jezus, in levenden lijve, hebbe gezien, fysiek, letterlijk. Dan zegt hij in vers 14: “En indien Christus niet is opgewekt, dan is immers onze prediking zonder inhoud, en zonder inhoud is ook uw geloof.” Hoe deze criticus op het Christelijke geloof komt tot de gedachte van een verheven, geestelijke opstanding is mij een volslagen raadsel. Hij is blijkbaar zo overtuigd van zijn standpunt, dat hij zijn nauwkeurigheid laat varen. De gedachte van een langzamerhand ‘aangedikte’ en opgeblazen idee over de opstanding is ronduit belachelijk. Al vanaf het einde van de eerste eeuw schrijven de vroege Christelijk leiders (de kerkvaders) erover. De fysieke en letterlijke opstanding behoorde tot de onvervreemdbare boodschap van het Evangelie vanaf het eerste begin van de kerk.
Waarom zou Paulus zoveel nadruk leggen op een zinnebeeldige opstanding, terwijl hij wist dat dit tegen de haren van de mensen instreek, zoals met de filosofen in Athene? (Handelingen 17: 32) En waarom zouden deze mensen de gedachte aan een zinnebeeldige opstanding zo verwerpelijk vinden?
- Eerst de Joden - of exclusief de Joden?
Een ander punt waar Evenboer een verkeerde voorstelling van zaken geeft betreft de universaliteit van de boodschap van Jezus. Vanaf het eerste begin was het Evangelie volgens de woorden van Jezus bedoeld voor de hele wereld. “Vrede op aarde,” zongen de engelen al bij zijn geboorte. Maar Jezus nam daarbij een volgorde in acht. Eerst moesten de Joden zijn boodschap ontvangen; daarop moest vanuit hun midden het evangelie in de wereld klinken. Zo werkte Paulus trouwens ook. Bestudeer zijn zendingsstrategie maar eens. Die ‘profetische volgorde’ zien we ook in Romeinen 2: 9: “Eerst de jood en ook de Griek.”
Jezus was in de eerste plaats gezonden tot de “verloren schapen van het huis van Israël.” Tot zover heeft Evenboer gelijk. Maar dat was tijdens zijn aardse werkzaamheden al niet exclusief. Ook de Romeinse legeroverste, de Samaritaan en de buiten de maatschappij gestoten tollenaar kwamen bij Hem. De profeten kondigden al aan dat het nieuwe verbond internationaal zou zijn, niet exclusief Joods. Jezus gaf vijfmaal een zendingsbevel bedoeld voor alle volken op aarde. Dat was niet een bedenksel van Paulus. Paulus volvoerde het programma van Jezus.
Hadden Paulus en Petrus onenigheid over de vraag of het heil alleen voor de Joden was? Welnee. Dat ging over de vraag in hoeverre Christenen de Joodse wetten moeten volgen.
Ook hier raken de kritische argumenten kant noch wal.
- Kerk en Evangelie als bedenksel van Paulus
Evenboer meent dat het geheimzinnige en onbekende ‘document Q’ dat misschien nooit heeft bestaan) de echte boodschap van Jezus inhoudt. De rest is latere humbug, verzonnen om een maximaal effect te creëren. De eerste gelovigen waren niet overwonnen door de boodschap van Jezus, maar waren de bedenkers ervan. Terwijl duizenden leden om hun geloof, bestond dat geloof nog niet. Het was nog in de maak.
Jezus zag nog niet wat Paulus zag, namelijk dat allerlei wetten, gebruiken en gebouwen geestelijk moesten worden opgevat. Kan Evenboer dat zeggen zonder met zijn ogen te knipperen? Denk aan de vrije omgang van Jezus met de wet en zijn gesprekken daarover met Joodse leiders, denk aan de reiniging van de tempel en zijn uitspraak ‘Breek deze tempel af...” Alles wijst erop dat Paulus al die dingen van Jezus (via zijn de andere discipelen) heeft geleerd. De veronderstelling dat alles wat niet rijmt met de genoemde kritische theorieën later in de Evangeliën is ingevoegd slaat nergens op. Geen enkel bewijs, dit is slechts een fantasie die voor waarheid wordt gehouden.
Allerlei onbewezen stellingen uit het eerdere gedeelte van het betoog komen opnieuw naar voren, maar nu als iets wat min of meer vaststaat. De ‘meeste bijbelgeleerden’ geloven wat Evenboer opdist. Dat is zeker niet het geval. Ze zijn er wel, maar dat is een minderheid. Maar de schrijver moet gelijk hebben. Het Grieks van Petrus is ook veel te mooi, zegt deze kenner van het Grieks (?). Nou, zo mooi is het niet uit technisch oogpunt. Maar waarom zou dat een argument zijn? Ik schrijf ook een prachtig Nepalees, althans, de vertaler. Dus heb ik het boek niet geschreven. Wat een logica.
Evenboer houdt van alternatieve stellingen en geschiedkundige verklaringen. Wat het vertrouwde beeld omverkegelt, is bijna per definitie waar. Niet Jezus bekeerde Paulus, maar Paulus toverde Jezus om in zijn zelfbedachte Christusgestalte. Geen enkel bewijs. Maar dat moet waar zijn, want Evenboer heeft de kriebels gekregen van het Christelijke geloof en dat zal hij laten weten ook. De laatste alinea’s van dit artikel zijn zo overtrokken en uit de lucht gegrepen, dat het weinig zin heeft erop in te gaan. De meest wezenlijke ideeën die in dit artikel worden aangedragen zijn reeds gewogen en te licht bevonden.
Bram Krol
3 september 2020
NOOT: Ik hoop nog een speciale studie te wijden aan het ontstaan van het Nieuwe Testament (canoniek).