aelv-1.jpg

Torren smaken niet

ervaringen in het oerwoudgebied van de Dem. Rep. Congo

Na elf uur kwamen we aan in het tijdelijke vissersonderkomen Bangkole. Daar wilden we heen, omdat er op de heenweg 60 mensen tot geloof waren gekomen. We trokken de grote kano met buitenboordmotor aan de kant, en strekten onze stijve ledematen zodra we een droog plekje hadden gevonden. Het goot.

De mensen hielpen ons. Al snel hadden we een onderkomen voor de nacht, op de eerste etage van een paalwoning. De vloer bestond uit dunne boomstammen en takken, met grote gaten ertussen, zodat je voorzichtig moest lopen. Je zou er zomaar je voet kunnen breken, die telkens weggleed tussen de spleten. We spreidden alvast ons bed, dat wil zeggen, een rieten matje op de takken, die je de hele nacht prikken. Ons bed in Bangkole leek meer op een pijnbank, een martelwerktuig... Aan het voeteneinde brandde non-stop het vuur, waarop vis wordt gerookt. Die wordt aan handelaren verkocht, tien cent voor een grote van een pond, vijf cent voor de kleinere. Een verstikkende, kriebelende rook hangt dag en nacht om je heen.

Toen het donker viel, aten we gerookte vis met chikwange, een stijve, smaakloze massa van gestoomd maniokmeel. Het heeft iets weg van aardappelpuree, maar dan zo taai als noga. De visjes, die we hadden gekregen, waren van een slechte kwaliteit. Ze waren zo lang gerookt, dat het vlees hard en broos was als beschuit, en smakeloos. Tot mijn verbazing zaten er ook krakende, bittere stukjes bij. Toen zich dat voor de tweede keer voordeed, bekeek ik met mijn zaklantaarn wat dat nu eigenlijk was. Ik zag de spartelende restanten van een grote zwarte vleeskever... Bah. Mijn maag draaide zich bijna om, en voor het eerst op de lange reis kreeg ik zin om naar Gorinchem terug te gaan.

Uit mijn tas haalde ik wat stinkende kleren, bewaard voor de was, om die in elkaar te rollen tot een kussen. Maar wat zag ik tevoorschijn komen uit mijn tas, waarin ik eerst in het donker had rondgewoeld met mijn handen? Een zeven centimeter grote schorpioen... Mamma mia! Het beest had me bijna te pakken.

Eerst toen durfden mijn reisgenoten, ds. Isaie en ds. Matthieu, mij te vertellen wat er de avond tevoren gebeurd was, de laatste nacht die we doorbrachten in het gebied van de pygmeeën. Ik was op het enige (matrasloze) bed gekropen om alvast te slapen. De anderen maakten zich klaar om op de grond te slapen. In het licht van hun zaklantaarn zagen ze een giftige slang van het rieten dak naar beneden komen, vlak boven mijn buik. Snel werd er een pygmee geroepen, die het beest met een gevorkte tak ving en doodsloeg. Ik had niets gemerkt, behalve dat ik me wat ergerde aan de mannen, die maar met hun zaklantaarns op het dak bleven schijnen. Ik dacht dat ze keken of er gaten in zaten, want er dreigde onweer. (Het tweede deel van de nacht heb ik inderdaad met mijn voeten opgetrokken op bed gezeten, de enige houding om niet drijfnat te worden.)

 

De verstikkende rook en de ratjes, die hier vrij spel hebben, houden me wakker. Tot overmaat van ramp zet iemand een transistorradio aan, op volle sterkte, om met muziek onze komst te vieren, oorverdovend, zoals dat hoort, vijf meter van mijn hoofd. Dat wordt me teveel. Ik pak mijn boeltje op, en bagger door regenplassen en modder naar een ander onderkomen. Er staan hier nog veel huisjes leeg, want het visseizoen is nog niet op zijn hoogtepunt. Ds. Matthieu volgt me. Hij vertrouwt het niet, dat ik alleen ergens verblijf.

Hij heeft gelijk. Het is hier niet pluis. Dit hele gebied wordt geterroriseerd door gedeserteerde militairen, die van de illegale ivoorhandel leven. In de rivierhaven (waar die slang me bedreigde), zagen we twaalf paar slagtanden. Tijdens ons verblijf werd er binnen gehoorsafstand nog een olifant geveld. En we zagen er nog iets: honderden kilo’s gerookt gorillavlees. In dit gebied gebeurt alles wat God verboden heeft, en waar internationale verdragen een einde aan proberen te maken. Daar heeft het oerwoudgebied lak aan. Voor een gerookte gorilla krijg je al gauw vijftien euro. Zo’n buitenkans kun je toch niet laten schieten?

Wat moet ik nog meer over dat bijna godvergeten gebeid zeggen. Zal het iemand verbazen, dat er ook nog een kolossale cocaïneproductie is? Iemand wilde me 200 gram meegeven, een klein pakje voor een goede vriend in Europa, die er dringend verlegen om zat. “Hoe heet-ie?” Dat was de beste man even kwijt. Het was ook niet zo’n bijzonder goede vriend, en eigenlijk helemaal geen vriend... Maar dat zei hij me niet.

Hoe moet het verder met onze evangelisten onder de pygmeeën? Ik houd mijn hart vast. Ze zijn al meerdere keren door de braconniers (zoals de gedeserteerde militairen worden genoemd) bedreigd. Wekelijks vallen er doden in dat genadeloze oerwoud. Wekelijks worden er olifanten en gorilla’s geschoten. De autoriteiten wagen zich niet meer in die gebieden. Het zijn honderden kilometers no-mans-land.

Maar in die ellende klinkt het evangelie. Ook tijdens onze reis hebben we tegen de 300 mensen tot geloof zien komen, ook al hadden we maar weinig tijd deze keer. Ik moest zoveel in Kinshasa regelen...  Het Evangelie is de enige hoop voor de armen en de verschoppelingen uit de groene hel van centraal-Congo, het eindeloze moerassige oerwoud, waar de mensen bij bosjes sterven aan malaria en bilharzia. De enige hoop, die ze met graagte aanvaarden.

Ik zit hier te schrijven, in de Nederlandse luxe, met een kop koffie en een grote koek. En toch heb ik heimwee naar het oerwoud, waar het Evangelie zó welkom is.

Bram Krol
Gorinchem, stille zaterdag 11 april 2009